naamwoordelijk gezegde herhaling leerjaar 1

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

persoonsvorm en gezegde

lesdoelen:

• je kent het werkwoordelijk gezegde
• je weet wat een naamwoordelijk gezegde is en kunt de delen onderscheiden.

Wat houdt het werkwoordelijk gezegde in?

1. persoonsvorm
2. persoonsvorm + onderwerp
3. persoonsvorm + voltooid deelwoord
4. alle werkwoorden uit de zin

herhaling

Een zin heeft een gezegde. Dit gezegde kan bestaan uit meerdere werkwoorden, waarvan er een het zelfstandig werkwoord wordt genoemd. De rest is vaak hulpwerkwoord. Het woord dat verandert als je de tijd van de zin verandert, noemen we de persoonsvorm.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De student heeft zijn toets op een later tijdstip gemaakt.

1. heeft
2. gemaakt
3. heeft gemaakt
4. heeft zijn toets gemaakt

Wat is het werkwoordelijk gezegde?(uit 2 zinnen)
Ik heb mijn fiets laten staan bij het station en nu is hij gestolen.

1. heb staan
2. heb laten staan
3. heb laten staan gestolen
4. heb laten staan, is gestolen

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat altijd uit een koppelwerkwoord:

Zijn, worden, blijken, blijven, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen)

• Onze tuin is prachtig
• Tim is alsnog manager geworden
• Hulp aan ontwikkelingslanden blijft noodzakelijk

Naamwoordelijk deel en gezegde

Het naamwoordelijk deel zegt dat het onderwerp iets is, geeft een kenmerk aan het onderwerp!

• Onze tuin is prachtig
• Tim is alsnog manager geworden
• Hulp aan ontwikkelingslanden blijft noodzakelijk

Wat houdt het naamwoordelijk gezegde in?

1. koppelwerkwoord + naamwoordelijk deel
2. koppelwerkwoord
3. koppelwerkwoord + een kernmerk of eigenschap van het onderwerp
4. alle werkwoorden in de zin

Noem 4 koppelwerkwoorden (het zijn er meer!)

Wordt Max kampioen?

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

De hele klas loopt naar de Lidl in de pauze.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Het gebouw wordt afgebroken.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Mijn vriend is leraar geworden.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Mijn zus schijnt erg bazig te zijn op haar werk.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord

1. juist
2. onjuist

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.

1. Werkwoordelijk gezegde
2. Naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Mijn vader is op zijn studeerkamer (zijn betekent hier: zich bevinden)

pv = is

o = mijn vader

bwb = op zijn studeerkamer (waar?)

"Wie of wat is mijn vader?" = geen antwoord. Is = geen koppelwerkwoord

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde geeft een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit 2 delen:

1. Werkwoordelijk deel: alle werkwoorden
2. Naamwoordelijk deel: alle andere woorden

Mannen kunnen harder lopen dan vrouwen.

1. Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
2. Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.

1. Blijft
2. afwas blijft
3. afwas blijft vervelend
4. Blijft vervelend

quizizz.com

Taalblokken

1. Ga naar Spelling en Grammatica
2. Grammatica
3. Zinsbouw: Werkwoordelijk en Naamwoordelijk gezegde
4. Daarna van grammatica 2F maken: 
5. zinsbouw: persoonsvorm, onderwerp en werkw. gezegde