1.2 Wie bepaalt wat je koopt? (verdieping economie)

1.2 - Wie bepaalt wat je koopt?
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

1.2 - Wie bepaalt wat je koopt?

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 1.2

Slide 2 - Diapositive

Verschil in behoeften
  • smaak
  • geslacht
  • leeftijd
  • budget (= geld dat je kan uitgeven)

Slide 3 - Diapositive

Wie/wat bepaalt wat jij koopt?

Slide 4 - Question ouverte

Invloed op je koopgedrag
  • Sociale invloed; familie, vrienden
  • Commerciële invloed; bedrijven, winkeliers, fabrikanten (door middel van reclames)

Slide 5 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van sociale invloed?
A
Reclame van het nieuwe FIFA spel
B
Je vrienden zeggen dat het nieuwe FIFA spel geweldig is

Slide 6 - Quiz

Wat betekent commerciële invloed?
A
Invloed die fabrikanten en winkeliers hebben
B
Invloed die een docent heeft
C
Invloed die vrienden en kennissen hebben
D
Invloed die reclame op sociale media heeft

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Wat willen bedrijven bereiken met reclame?
A
Dat je hun reclame afkijkt
B
Dat je wacht tot het product in de aanbieding komt
C
Dat je aandacht/interesse krijgt voor het product
D
Vermaken

Slide 9 - Quiz

Wat is het voordeel van reclame?
A
Reclames hebben geen voordelen
B
Het kan korting opleveren
C
Dat je meer schermtijd krijgt
D
Je leert nieuwe producten kennen

Slide 10 - Quiz

Aan de slag!
Maken: opdrachten 1 t/m 7 (blz. 18 t/m 20)

Slide 11 - Diapositive

Procenten/percentage berekenen
Voorbeeld: Op een fiets van 350 euro krijg je 15% korting.
Hoe bereken je hoe veel geld je korting krijgt?

  1. Maak van het percentage een decimaal getal. Dit doe je door het getal door 100 te delen. Dus: 15 / 100 = 0,15
  2. Vermenigvuldig het decimale getal met het totaal. 
Dus: 0,15 x 350 = 52,50 euro korting.

Slide 12 - Diapositive

Oefentaak 1

Slide 13 - Diapositive


A
20 euro
B
40 euro
C
80 euro
D
400 euro

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Oefentaak 2

Slide 16 - Diapositive


A
90 mensen
B
9 mensen
C
81 mensen
D
819 mensen

Slide 17 - Quiz

Een broek kost 40 euro. Je krijgt 35% korting. Hoeveel euro korting krijg je?
Schrijf je berekening op.

Slide 18 - Question ouverte

Een fles shampoo kost 2,10 euro. Je krijgt 40% korting. Hoeveel euro korting krijg je?
Schrijf je berekening op.

Slide 19 - Question ouverte

Een mobiele telefoon kost € 180. Je krijgt 30% korting. Wat kost de telefoon?

Slide 20 - Question ouverte

Aan de slag!
Maken: opdrachten 8 t/m 15 (blz. 21 t/m 23)

Slide 21 - Diapositive