Hoofdstuk 6 medicijnen

Welke medicijnen ken je?
1 / 30
suivant
Slide 1: Carte mentale
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 200 min

Éléments de cette leçon

Welke medicijnen ken je?

Slide 1 - Carte mentale

Leerdoelen lessen medicatie

Leerdoelen:
  • welke soort medicijnen er zijn
  • hoe je ze toedient
  • en waar je bij het toedienen rekening mee moet houden

Slide 2 - Diapositive

Taak helpende plus

  • Je mag zelfstandig medicatie geven als je maar weet waar je mee bezig bent!
  • De medicijnen zijn voorgeschreven door een arts en staan op de toedienlijst van de apotheek.
  • Je hebt basiskennis van medicijnen

Slide 3 - Diapositive

Indicatie en contra-indicatie
  • Indicatie= 
De aandoening, de ziekte of het symptoom waarvoor de arts het medicijn voorschrijft. 
Er zijn verschillende soorten medicatie voor dezelfde indicatie.
  • Contra-indicatie= 
Een medicijn kan een aandoening of ziekte verergeren. Het is een reden om het medicijn niet te gebruiken.

Slide 4 - Diapositive

Werkzame stof en hulpstof
  • Werkzame stof:
Dit is de stof die het medicijn zijn werking geeft.
Hulpstof:
  • Dat zijn stoffen die de houdbaarheid van een medicijn verbeteren of het medicijn een bepaalde vorm, smaak of kleur geven. Over het algemeen hebben hulpstoffen geen effect in het lichaam. Wel kun je er soms allergisch voor zijn.

Slide 5 - Diapositive

Dosering en houdbaarheid
  • dosering= de hoeveelheid medicijn die je in 1x inneemt (bv 2x per dag innemen)

  • houdbaarheid:
LOT en MFD = wanneer het medicijn gemaakt werd (jaartal, maand, dag)
EXP = vervaldatum
of uiterste gebruiksdatum, houdbaar tot, niet te gebruiken na

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

GDS = geneesmiddelendistributiesysteem

Medicijnen voor een cliënt voor één moment in een zakje/rol
op het zakje staat: voorletters, achternaam, apotheek, medicijnen, dosering, omschrijving van vorm, kleur, tablet/dragee/capsule.
Per inname controleer je aan de hand van de toedienlijst.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Medicijnen in vaste vorm
pillen:
tablet
dragees
capsule
bruistablet
smelttablet
zetpil
lees wat elke vorm is, schrijf de woorden op en zet erachter wat ze inhouden.
timer
1:00

Slide 11 - Diapositive

Wat is dit?
A
Tablet
B
Dragee
C
Capsule
D
Bruistablet

Slide 12 - Quiz

Wat is dit?
A
Dragee
B
Tablet
C
Bruistablet
D
Capsule

Slide 13 - Quiz

Wat is dit?
A
Bruistablet
B
Dragee
C
Smelttablet
D
Capsule

Slide 14 - Quiz

Wat is dit?
A
Bruistablet
B
Smelttablet
C
Tablet
D
Zetpil

Slide 15 - Quiz

Medicijnen in vloeibare vorm

  • Dranken: oplossing en suspensie
  • Druppelvloeistof (oraal en neus/oor/oogdruppels)
  • Spray (neusspray, inhalatiemedicatie)
  • Klysma

Slide 16 - Diapositive

3. vormen van toediening
Hoe medicijnen gegeven moeten worden = toedieningswijze

  • Oraal/ per os= via de mond
  • Rectaal= via de anus
  • Vaginaal= via de vagina
  • Dermaal/cutaan= via de huid
  • Transdermaal= door de huid (medicijnpleister)


Slide 17 - Diapositive

3. vormen van toediening, vervolg
  • Oculair= via het oog
  • Nasaal= via de neus
  • via het oor
  • Pulmonaal= via de longen
  • overig (injectie bloedvat, spier, onder de huid)
  • Sublinguaal= onder de tong

Slide 18 - Diapositive

Toedieningsvormen in de praktijk
Oraal: controleer of de medicatie niet is achtergebleven, parafeer de medicatielijst

Rectaal: client op linkerzijde 10 minuten, controleer medicatie

Dermaal: handschoenen dragen, verwijder oude resten, geen huid raken met tube

Slide 19 - Diapositive

Toedieningsvormen in de praktijk, vervolg
  • Oculair (oog): let op houdbaarheidsdatum, schrijf openingsdatum op flesje, handhygiëne, flesje mag niet het oog raken. Druppels in gootje van het oog
  • Ooggel: 1 minuut oog dicht houden
  • Nasaal: eerst neus snuiteen
  • Oren: 5-10 min hoofd schuin

Slide 20 - Diapositive

Veilige medicatie
  • Interactie (medicijnen kunnen elkaar beïnvloeden, denk ook aan alcohol of grapefruitsap)
  • Bijwerkingen (een niet gewenst effect)
  • Gewenning (steeds meer nodig om effect te hebben)
  • Verslaving (geestelijk en/ of lichamelijk afhankelijk

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Specifieke zorgsituaties
  • Slikklachten: goed slikken is: medicatie met een slok water innemen en het hoofd naar voren buigen. logopedie inschakelen
  • Breken of malen van medicijnen: alleen als het mag!
  • Weigeren: geef uitleg, nog een keer proberen, overleggen, nooit dwingen

Slide 23 - Diapositive

specifieke zorgsituaties
  • Onduidelijk of medicatie is ingenomen; achterhalen wat de reden is (rapportage lezen, navragen)
  • medicatiefouten (MIC melding)

Slide 24 - Diapositive

Medicatie innemen via de mond noem je
A
transdermaal
B
rectaal
C
indicatie
D
oraal

Slide 25 - Quiz

medicatie rectaal betekent:
A
via de anus
B
via de mond
C
via een injectie
D
via de huid

Slide 26 - Quiz

Dosering betekent hoeveel medicatie de client per dag krijgt
juist
onjuist

Slide 27 - Sondage

Indicatie is de aandoening/ziekte/symptoom waarvoor de medicatie is voorgeschreven
juist
onjuist

Slide 28 - Sondage

Tabletten met een gladde coating
A
bruistablet
B
capsule
C
dragee
D
smelttablet

Slide 29 - Quiz

Nasaal betekent via
A
de neus
B
het oor
C
de mond
D
de anus

Slide 30 - Quiz