Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
formatieve toets tijdvak 1 en 2
Slide 1 - Diapositive
Bij welke samenleving uit tijdvak 1 past deze afbeelding?
A
jagers-verzamelaars
B
landbouwsamenleving
C
landbouw-stedelijke samenleving
D
stedelijke samenleving
Slide 2 - Quiz
Wat is de beste omschrijving van een agrarisch-stedelijke samenleving?
A
Samenleving waarin sommige mensen op het platteland leven en andere mensen in steden.
B
Samenleving waarin de meeste mensen in steden leven en een klein aantal op het platteland.
C
Samenleving waarin de meeste mensen op het platteland leven en een klein aantal in steden.
D
Samenleving waarin agrariërs (boeren) ook in de stad leven.
Slide 3 - Quiz
wat is geen gevolg van irrigatielandbouw?
A
het ontstaan
vaste woonplaatsen
B
het schrift ontstond
C
specialiseren in verschillende beroepen
D
Er ontstonden sociale lagen
Slide 4 - Quiz
Bij deze rotstekening krijg je twee gegevens: 1 Rond 3000 v. Chr. heeft in Zweden de landbouwrevolutie plaatsgevonden. 2 Rond 3000 v. Chr. leven de Zweden nog in de prehistorie. Gebruik deze gegevens om: − (met bron) uit te leggen waardoor deze rotstekening een bewijs vormt dat in Zweden de landbouwrevolutie al heeft plaatsgevonden en
Slide 5 - Question ouverte
Bij deze rotstekening krijg je twee gegevens: 1 Rond 3000 v. Chr. heeft in Zweden de landbouwrevolutie plaatsgevonden. 2 Rond 3000 v. Chr. leven de Zweden nog in de prehistorie. Gebruik deze gegevens om aan te geven waarom wij verder weinig weten van de cultuur van deze landbouwers.
Slide 6 - Question ouverte
Twee gegevens: - De eerste landbouwsamenlevingen in Nederland ontwikkelden zich omstreeks 5.000 v. Chr. op de hoge zandgronden in Drenthe en Limburg. - De meeste prehistorische archeologische vondsten zijn gedaan in Drenthe en Limburg.
Geef een historische verklaring voor het verband tussen beide gegevens.
Slide 7 - Question ouverte
Zet deze gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later
Ontstaan van dorpen.
Ongelijkheid tussen mensen.
Koning met ambtenaren krijgt de leiding.
Landbouw middel van bestaan.
Jagen en verzamelen zijn het middel van bestaan.
Nieuwe beroepen.
Slide 8 - Question de remorquage
Thucydides wordt de 'vader van de wetenschappelijke geschiedschrijving' genoemd. Leg met een bronelement uit dat zijn manier van onderzoek doen past bij het wetenschappelijk denk van de Grieken.
Slide 9 - Question ouverte
Welke bewering over de Atheense democratie is juist?
A
De Atheense democratie stond onder controle van de Raad van Vijfhonderd en was dus geen echte democratie.
B
De democratie in Athene was een directe democratie, omdat het volk eerst volksvertegenwoordigers koos, die vervolgens opkwamen voor de belangen van het volk.
C
De democratie in Athene was een directe democratie, wat betekende dat je persoonlijk aanwezig moest zijn bij de volksvergadering om te kunnen meebeslissen.
D
De Atheense democratie was een directe democratie, omdat het hele volk, niemand uitgezonderd, mocht meebeslissen.
Slide 10 - Quiz
Griekenland bestond in de Oudheid uit een groot aantal poleis, elk met een eigen bestuursvorm. ● Beredeneer met behulp van bronelementen welke bestuursvorm de polis heeft en waar de heraut woont (2p) en ● welke bestuursvorm de polis heeft waar Theseus woont. (2p)
Slide 11 - Question ouverte
Zet deze gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later
jagers trekken door het Midden-Oosten
christendom wordt staatsgods-dienst in Romeinse Rijk
in Rome wordt Augustus de eerste keizer
in Egypte graven boeren irrigatiekana-len
Egyptische schrijvers stellen dodenboek op
in athene komt de volksvergade-ring bijeen
Slide 12 - Question de remorquage
Wat is romanisering?
A
Het overnemen van de Romeinse cultuur door overwonnen volken.
B
Een tijd van rust en vrede voor het Romeinse rijk
C
Het vereren van de Romeinse keizer
D
Het veroveren van Romeins gebied
Slide 13 - Quiz
Gebruik de bron Stel: je doet onderzoek naar de omvang van het Romeinse Rijk en je vindt deze bron. Je stelt vast dat je met deze tekst: -wel de omvang van het Romeinse Rijk kunt onderzoeken, maar - niet de reacties van de door de Romeinen veroverde volken op hun onderwerping. Leg beide uitspraken uit.
Slide 14 - Question ouverte
Gebruik de bron Stel: je doet onderzoek naar christenvervolgingen in het Romeinse Rijk en je hebt twee onderzoeksvragen: - Wat gebeurde er in 180 in Carthago in het proces tegen de christenen? - Welke opvatting hadden christenen omstreeks 180 over het martelaarschap? Leg uit voor welke onderzoeksvraag de bron de betrouwbaarste informatie bevat.