Lesweek 10: Herhalen ww-spelling ivm toets + tijd voor maken van verslagen

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat staat er op de planning?

Slide 2 - Diapositive

Dus wat gaan we doen?
Herhalen: stam van het werkwoord + tegenwoordige tijd + verleden tijd + voltooide tijd. Volgende week: toets werkwoordspelling


Verder met: Verslag 2 (reflectieverslag zonder ChatGPT)

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Vul de juiste vorm in:
Vorige week (verven) mijn broer en ik onze slaapkamers.
A
verven
B
verften
C
verfde
D
verfden

Slide 5 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

(beantwoorden) ..... je zus die vraag niet?

Slide 6 - Question ouverte

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Mijn vader .... zijn auto bij Aegon.
A
verzeker
B
verzekert
C
verzekerd
D
verzekerdt

Slide 7 - Quiz

In welke zin is de persoonsvorm juist gespeld?
A
Hij verhuist volgende week naar Amsterdam.
B
Hij verhuisd volgende week naar Amsterdam.
C
Hij verhuisdt volgende week naar Amsterdam.
D
Hij verhuisde volgende week naar Amsterdam.

Slide 8 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

(verkleden) ..... jij je drie keer per dag?

Slide 9 - Question ouverte

Zij heeft het afgelopen jaar te weinig (trainen).

Slide 10 - Question ouverte

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

De zon .... licht en warmte.
A
verspreit
B
verspreid
C
verspreidt
D
versprijt

Slide 11 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Als het regent wordt je nat.
B
Als het regent word je nat.
C
Als het regent, wordt je nat.
D
Als het regent, word je nat.

Slide 12 - Quiz

Ik heb de afgelopen weken bijna niets (verdienen).
A
verdient
B
verdiend
C
verdiendt

Slide 13 - Quiz

Mijn neef (scoren) vorige week nog drie doelpunten!

Slide 14 - Question ouverte

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 15 - Quiz

Toen hij gisteren niet (antwoorden), (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 16 - Quiz

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 17 - Quiz


Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 18 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 19 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 20 - Quiz

In het
middenstuk ......


A
wordt het belangrijkste uit een tekst herhaald
B
staat de meeste informatie
C
maak je kennis met het onderwerp van een tekst

Slide 21 - Quiz

In het slot wordt......
A
het belangrijkste uit de tekst wordt herhaald
B
kennis gemaakt met het onderwerp van de tekst

Slide 22 - Quiz

Wat is het nut van de slotalinea?
A
Er is dan een einde aan de tekst.
B
De schrijver kan daar zijn mening kwijt.
C
Er wordt nog even kort samengevat waar de tekst over gaat.
D
Een slotalinea heeft geen nut.

Slide 23 - Quiz

Tijd om je verslag 1 met ChatGPT en verslag 2 af te maken.

Slide 24 - Diapositive