2021 consumeren

M&M
Nieuw hoofdstuk consumeren
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

M&M
Nieuw hoofdstuk consumeren

Slide 1 - Diapositive

Aan de slag
 Maak in learnbeat alle opdrachten
1.1 stap B alle stappen

Slide 2 - Diapositive

M&M
Primaire behoeften
- basisbehoeften

Secundaire behoeften
- luxe behoeften

Slide 3 - Diapositive

inkomsten
Primaire inkomstenbronnen: 

Arbeid

Eigendom

Eigen bedrijf

Slide 4 - Diapositive

inkomsten
Secundaire inkomstenbronnen: 

Kinderbijslag
Huurtoeslag
Zorgtoeslag
Bijstandsuitkering

Slide 5 - Diapositive

Uitgaven
Dagelijkse uitgaven

Vaste uitgaven (maandelijks)

Incidentele uitgaven 
(vakantie, auto, fiets, verbouwing) sparen 

Slide 6 - Diapositive

Uitgaven
Inkomen in natura

een deel van je salaris krijg je in producten

auto van de zaak


Slide 7 - Diapositive

kwartalen 
4 kwartalen in een jaar.

kwartaal duurt 3 maanden.

rekenen in procenten.

eerst terugrekenen naar 1 %

Slide 8 - Diapositive

Budgetteren
Een overzicht van je inkomsten en uitgaven.

Hoeveel geld heb je te besteden > Budget

Waar kan je op bezuinigen? Primair of secundair?




Slide 9 - Diapositive

1.2 B > stap 4
Huiswerk: 

1.1 stap B alle stappen
1.2 stap B alle stappen

Slide 10 - Diapositive

Inkomstenbronnen 
Primaire inkomsten


  1. Arbeid
  2. Eigendom
  3. Eigen bedrijf

Slide 11 - Diapositive

Inkomstenbronnen 
Secundaire inkomsten - inkomen zonder tegenprestatie

  1. Kinderbijslag
  2. Huurtoeslag
  3. Zorgtoeslag

Slide 12 - Diapositive

Een voorbeeld van een primaire inkomstenbron is:
A
Je salaris
B
Zorgtoeslag
C
Kinderbijslag

Slide 13 - Quiz

Wat is een voorbeeld van inkomen in natura?
A
Winst van je eigen bedrijf
B
Salaris
C
Auto van de zaak

Slide 14 - Quiz

Je krijgt voor ieder kind hetzelfde bedrag aan kinderbijslag
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Inkomstenbronnen
1. Primaire inkomstenbronnen

2. Secundaire inkomstenbronnen: 
kinderbijslag, huurtoeslag, zorgtoeslag

3. Inkomen in natura

Slide 16 - Diapositive

Budgetteren
Een overzicht van je inkomsten en uitgaven.

Hoeveel geld heb je te besteden > Budget

Waar kan je op bezuinigen? Primair of secundair?




Slide 17 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een primaire behoefte?
A
Schoenen
B
Woning
C
Een nieuwe x-box
D
Een nieuwe tv

Slide 18 - Quiz

Wat is een secundaire behoefte?
A
E-reader
B
Boterham met kaas
C
Iphone

Slide 19 - Quiz

Geef twee voorbeelden van incidentele uitgaven

Slide 20 - Question ouverte

Geef twee voorbeelden van vaste uitgaven ?

Slide 21 - Question ouverte

Waar kan je het beste op bezuinigen?
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte

Slide 22 - Quiz

Budgetteren
Een overzicht van je inkomsten en uitgaven.

Hoeveel geld heb je te besteden > Budget

Waar kan je op bezuinigen? Primair of secundair?




Slide 23 - Diapositive

Geld en betalen
3 functies van geld: 

> Ruilen en betalen

> Rekenmiddel

> Spaarmiddel  (met een doel of uit voorzorg)


Slide 24 - Diapositive

Chartaal / Giraal geld
Chartaal geld > munten en bankbiljetten

Giraal geld > geld op een betaalrekening
Creditcard, machtiging, overschrijving, internetbankieren.

Voordeel  / nadeel van creditcard

Slide 25 - Diapositive

Rente  
Geld lenen van de bank = rente betalen

Rente hangt af van bedrag / tijd  / percentage


1000 euro : 5% rente
50 euro

Slide 26 - Diapositive

Betalen in termijnen
Bedrag in 1 x betalen soms voordeliger.

Rente betalen, bedrijf moet langer op zijn geld wachten.

Betalen in termijnen = huurkoop

Slide 27 - Diapositive

Directe en indirecte ruil
Directe ruil: een product ruilen tegen een product


Indirecte ruil: geld gebruiken om een product te kopen

Slide 28 - Diapositive

Een ander woord voor contact geld is?
A
euro
B
chantaal geld
C
giraal geld
D
chartaal geld

Slide 29 - Quiz

Een voorbeeld van een vaste uitgave is?
A
een autoverzekering
B
boodschappen
C
een vakantie

Slide 30 - Quiz

Bij welke vormen van betalen heb je een code nodig?
A
Internetbankieren
B
Pinnen
C
Contant betalen

Slide 31 - Quiz

Je eigen koopkracht hangt af van:
A
Je inkomen en je schulden
B
Hoeveel uur je werkt
C
Welke auto je hebt
D
Welke telefoon je hebt

Slide 32 - Quiz

Een voorbeeld van giraal geld is:
A
bankbiljetten
B
internetbankieren
C
munten

Slide 33 - Quiz

Wat is huurkoop?
A
in 1 x alles betalen
B
betalen in termijnen
C
het betalen van de rente

Slide 34 - Quiz

Welke functie van geld is dit?
Een begroting maken voor een schoolfeest
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
betaal - rekenmiddel

Slide 35 - Quiz

Welke functie van geld?
Voor ik een nieuwe telefoon koop, vergelijk ik verschillende aanbiedingen.
A
Geld als betaalmiddel
B
Geld als rekenmiddel
C
Geld als spaarmiddel

Slide 36 - Quiz

Je wast de auto van je vader en in ruil hiervoor krijg je een Big Mac
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 37 - Quiz

Koopkracht:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen
C
Hoeveel spaargeld je hebt

Slide 38 - Quiz

De hoeveelheid geld waarvan een gezin in een bepaalde periode rond moet komen
A
Begroting
B
Budget
C
Primaire behoefte
D
Secundaire behoefte

Slide 39 - Quiz

Rood staan betekent:
A
Je geeft minder uit dan je salaris
B
Je geeft meer uit dan je salaris

Slide 40 - Quiz

Een fiets is een ....
A
vaste uitgave
B
dagelijkse uitgave
C
incidentele uitgave

Slide 41 - Quiz

Huiswerk
Zorg dat je vandaag 1.1 en 1.2 af hebt!

Volgende week maandag 1.3

Vragen?

Slide 42 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van secundair inkomen?
A
Winst van je eigen bedrijf
B
Kinderbijslag
C
Salaris

Slide 43 - Quiz

een secundaire inkomstenbron is
A
inkomen in natura
B
salaris
C
kinderbijslag

Slide 44 - Quiz

Koopgedrag
Manier waarop je aankopen doet

- Smaak
- Reclame
- Vrienden en familie
- Budget

Slide 45 - Diapositive

Commerciële reclame
Reclame met als doel om winst te maken.

Slide 46 - Diapositive

Ideële reclame
Het doorgeven van een belangrijke boodschap

SIRE

Slide 47 - Diapositive

Consumentenbond
Producten vergelijken

Onderzoek doen

Consumenten = mensen die een product of dienst nodig hebben.

Slide 48 - Diapositive

Huiswerk vrijdag
1.1 tot en met 1.4 allemaal af


Kijk goed naar: 1.3 - stap 12!!

Slide 49 - Diapositive