Economie 14 oktober Mavo3

• Economie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3,4

Economie 

14 oktober 2024

Mavo 3

Wat weet je nog?

terugblik naar de vorige lessen

Wat is geen primaire behoefte?

1. Eten
2. Drinken
3. Onderdak
4. Mobiel

Wat is welvaart?

1. Hoeveel iemand kan kopen
2. In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
3. Hoe leuk je je leven vindt
4. Hoeveel je kunt bewegen

Wat is een voorbeeld van zelfvoorziening.

1. Eten bestellen van Thuisbezorgd
2. Groente en fruit van de AH kopen
3. Lekke fietsband zelf repareren
4. Broodje kopen van de kantine

Wat zijn secundaire behoeften?

1. Dingen die noodzakelijk zijn zoals voeding.
2. Dingen om het leven aangenamer te maken zoals een spelcomputer.
3. Dingen die je heel graag zou willen hebben.
4. Dingen die je vaker nodig hebt.

Vrije goederen

Goederen die schaars zijn.

Zonlicht

Regenwater

Brood

Flesje drinkwater

Fiets

Je krijgt per jaar €400 zakgeld.
€120 geef je uit aan broodjes bij de Appie.
Hoeveel % van je zakgeld geef je uit aan iets anders?

De marketingmix (de 6 p's)

Hoe krijg je aandacht voor het product?

Welke producten worden verkocht?

Hoe worden producten gepresenteerd?

Wat voor mensen werken er?

Welke prijs krijgt het product?

Waar is het te koop?

Prijsbeleid

presentatiebeleid

productbeleid

personeelsbeleid

plaatsbeleid

promotiebeleid

€ 44 per maand = € ... per week?

€15 per week is....per maand

1. € 65
2. € 60
3. € 64,5
4. € 180

§1.4  Wordt alles duurder?

Wat ga je leren?

- wat inflatie is

- verschillende oorzaken van inflatie

-wat inflatie betekent voor je koopkracht

Je weet nu wat inflatie is....
leg dit in 1 zin uit.

Wat is GEEN oorzaak van inflatie?

1. Hogere grondstofprijzen
2. Loonstijgingen
3. Hogere belastingen
4. Minder vraag naar goederen en diensten

Wat is het effect van inflatie op de koopkracht?

1. Koopkracht verdubbelt
2. Koopkracht daalt
3. Koopkracht blijft gelijk
4. Koopkracht stijgt

Wat gebeurt er met je koopkracht bij
een inflatie van 3% en een
loonstijging van 1% ?

1. koopkracht stijgt met 2 %
2. koopkracht daalt met 2 %
3. koopkracht stijgt met 4 %
4. koopkracht daalt met 4 %

Nu: 

Afmaken §1.3 (+ eventueel nakijken)

Maken §1.4

Extra uitleg voor wie moeite heeft met rekenen.