17-1 signaalwoorden (Amiek, Christel)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Welkom!

Pak je boek, ga zitten en ga lezen.

Lesprogramma

-Lezen

-Hoofdstuk 3: 

samenhang in teksten

woordenschat

Lezen: signaalwoorden

Een signaalwoord is een woord, waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende  zinnen. 

1. opsomming

2. oorzaak en gevolg

3. tegenstelling

4. conclusie

Zinsverbanden  

1. opsomming

2. oorzaak en gevolg

3. tegenstelling

4. conclusie

            +           +

                 =

                 =

1. Opsomming

• En,
• ook,
  
• ten eerste, ten tweede,
  
• eerst,
• vervolgens,
  
• daarna
• als laatste, ten slotte, tot slot

3. Tegenstelling

• Zo,
  
• evenals,
  
• in vergelijking met, soortgelijk(e),
  
• maar,
  
• echter
• Hoewel

2. Oorzaak en gevolg

• want
  
•  doordat
  
• daardoor
  
•  waardoor
  
•  dat komt door
  
•  dat heeft alles te maken met
  
• door (dit alles)
• als gevolg van

4. Conclusie

• concluderend,
  
• tot slot,
  
• dus,
  
• dat betekent,
  
• kortom,
  
• samengevat,
  
• al met al

Lesprogramma

-Lezen

-Hoofdstuk 3: 

*samenhang in teksten

*woordenschat

Voorvoegsels

non = niet, zonder

on    = niet

mis  = verkeerd, fout

wan = slecht, verkeerd

her   = weer, opnieuw

ex     = niet meer, van vroeger

inter= tussen twee of meer gebieden

non-fictie, non-stop

ongewenst, onhygiënisch

miscommunicatie, misleiden

wanorde, wangedrag

heropening, herdruk, herleiden

ex-directeur, ex-vriend

internationale, interland, intercity

apps.noordhoff.nl

Woordenschat

aanprijzen = aanbevelen

blootstellen aan = onderwerpen aan, iemand iets schadelijks zoals gevaar of kou laten ondervinden

gebruikelijke = gewone

hoe dan ook = in elk geval

in omloop brengen = in gebruik nemen

(de) miskleun = grove vergissing, flater, blunder

opduiken = plotseling verschijnen

(de) ophef = overdreven aandacht

ongeoorloofd= iets wat niet mag

opzienbarend = verbazingwekkend

(de) resultaten = uitslagen

krimpen = kleiner worden

verschrompelen = kleiner en rimpelig worden

verspreiden = verdelen over een (groot) gebied

verwerken = gebruiken om er iets van te maken

als paddenstoelen uit de grond schieten = overal tevoorschijn komen

de smaak te pakken hebben = er erg van houden

iets op je lever hebben = iets te zeggen hebben

nog niet jarig zijn = grote problemen hebben

onder de blote hemel = in de openlucht

zijn mond voorbij praten = alles doorvertellen

Taalverzorging

Franse woorden:

bureau

cadeau

champignons

coupé

croissantje

douane

gefouilleerd

gourmetten

journalist

retour

souvenirs

toilet