Toets unité 4 - 2T1

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Toets unité 4

• Camera aan!
• Het is verboden om je boek te gebruiken, je hebt er bovendien geen tijd voor. 
• Lees goed de vraag en de antwoorden. Na het invullen kun je niets meer veranderen.
• Je hoort achteraf je cijfer.

Meerkeuzevragen woordjes

• Hier volgen 5 meerkeuzevragen met woordjes.

aankomen

1. partir
2. arriver
3. voyager
4. fermer

reizen

1. partir
2. arriver
3. voyager
4. fermer

het retourtje

1. le guichet
2. le retard
3. la direction
4. l'aller-retour

te laat, vertraagd

1. en retard
2. prochain
3. déjà
4. dernier

het station

1. la route
2. la gare
3. l'aéroport
4. la station

Meerkeuzevragen het weer

• Nu volgen 3 meerkeuzevragen over het weer.

1. Il fait du vent.
2. Il neige.
3. Il fait du soleil.
4. Il pleut.

1. il pleut
2. il neige
3. il fait chaud
4. il fait du soleil

1. il pleut
2. il neige
3. il fait du soleil
4. il fait du vent

Meerkeuzevragen grammaire 1

• Nu volgen 5 meerkeuzevragen over het werkwoord partir. 

Ik vertrek = Je ....

1. pars
2. part

Jij vertrekt = Tu ...

1. pars
2. part

Lil Kleine vertrekt = Lil' Kleine ....

1. part
2. pars

Wij vertrekken = Nous ...

1. partons
2. partez

Zij vertrekken = Ils ....

1. partent
2. partons

Meerkeuzevragen grammaire 2

• Nu volgen 6 meerkeuzevragen over de passé composé met être. 

Wat is de passé composé?

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In de passé composé kan het hulpwerkwoord avoir of être zijn.

1. waar
2. niet waar

Als het hulpwerkwoord être is, krijgt het voltooid deelwoord bij vrouwelijk een extra ....

1. e
2. s
3. es

Wat is de P.C. van 'je tombe'?

1. J'ai tombé
2. Je tombé
3. Je suis tombé(e)
4. Je tombé(e)

Wat is de P.C. van 'nous retournons'?
(Hele ww = retourner)

1. Nous retournés
2. Nous sommes retourné
3. Nous avons retournés
4. Nous sommes retournés

Wat is de P.C. van 'elle monte'?

1. Elle est montée
2. Elle est montées
3. Elle est montés
4. Elle est monté

Nu volgen 2 sleepvragen. 

Sleep het juiste woord naar het juiste plaatje. 

Elk woord past bij één plaatje. 

le bouchon

l'escalier

la voie

le billet

en train

à vélo

à pied

en voiture

La fin! 

Goed gedaan, het zit erop! 

Jullie horen zo snel mogelijk jullie cijfer.