Dag 5

• NT2
• Basisschool
• Groep 1

Thema 3  - wonen - dag 5

de kerk

• een gebouw waar mensen samen komen om te geloven.
• de kerk - de kerken
• zin: Op zondag ga ik naar de kerk.

30

de keuken

• De keuken is een plek in huis waar je eten kook.
• de keuken - de keukens
• zin: In de keuken staan een koelkast, een fornuis en een magnetron. 

31

de kilometer

• Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
• Kilo = 1000
• zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer. 

32

klein

• niet groot
• klein - kleiner - kleinst
• zin: Een muis is een klein dier. 
• zin: Ik ben kleiner dan mijn broer.

33

de kleur

• Rood, blauw en groen zijn kleuren.
• de kleur - de kleuren
• zin: Een tomaat heeft een rode kleur. 

34

laten

• > niet doen
•  werkwoord
• zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
• > zal het gaan doen
• zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.

35

liggen

• niet staan of zitten
• werkwoord
• zin: Ik lig op de bank.
• zin: De boeken liggen op tafel.
• zin: Wat ligt daar op de vloer?

36

Zoek een afbeelding van een kerk.

Dag 4

29

In mijn ............. kook ik ............... en dan
eet ik het op ............ tafel in de ............

Dag 4

27-30

1. keuken - eten - aan - kamer
2. keuken - eten - aan - keuken
3. kamer - eten - aan - kamer
4. keuken - eten - op - kamer

A - Een kilometer tomaten.
B - Een kilometer lopen.
C - Een kilometer is 1000 meter.
D - Een kilometer is zwaar.

Dag 4

31

1. A - fout B - goed C - fout D - fout
2. A - fout B - goed C - goed D - fout
3. A - goed B - goed C - goed D - fout
4. A - fout B - goed C - goed D - goed

Dag 4

32

Wat is klein?

Ik ............ met mijn ......... en ........
een ..........

4

1. luister - oren - hoor - geluid
2. horen - oren - hoor - geluid
3. luister - oren - hoor - kerk
4. horen - oren - luister - geluid

Wat is jou lievelingskleur?

Dag 5

34

Wat hoort er bij laten?

laten

laaten

Maak een zin met:
werkwoord: laten

Dag 5

34

A- Hij laat de bal vallen.
B - Jij laten het eten staan.
C - Ik laat mijn fiets thuis.
D - Wij laaten geen mensen binnen.

Dag 5

34

1. A - goed B - goed C - goed D - fout
2. A - fout B - goed C - goed D - goed
3. A - goed B - fout C - goed D - goed
4. A - goed B - fout C - goed D - fout

A - Ik lig overal te slapen
B -Hij ligt overal onder de stoelen.
C - Ligt jij in je eigen bed?
D - Zij liggen nooit op straat.

Dag 5

35

1. A - goed B - goed C - fout D - fout
2. A - goed B - goed C - fout D - goed
3. A - goed B - goed C - goed D - fout
4. A - goed B - fout C - goed D - fout