BEZITTELIJKE VOORNAAMWOORDEN

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

TOETSSTOF 
Wat moet je leren voor toetsweek 2?
  • het werkwoord SER
  • De uitgangen van de Spaanse werkwoorden op AR, ER, IR
  • Het werkwoord TENER
  • De woordjes van 3.3 en 3.4 van Spaans naar Nederlands en van Nederlands naar Spaans
  • De kloktijden
  • Je krijgt een leesopdracht

Slide 2 - Diapositive

Herhaling TENER 
Yo                                       tengo
tú                                        tienes
él, ella, usted                  tiene
nosotros/as                    tenemos
vosotros /as                    tenéis
ellos/as, ustedes          tienen 

Slide 3 - Diapositive

Zet de jusite vorm van TENER.
Y tú, ¿cuántos años ...?
A
tengo
B
tienes
C
tienen
D
tenéis

Slide 4 - Quiz

Mi abuelo ... sesenta y dos años.
A
tengo
B
tenemos
C
tiene
D
tenéis

Slide 5 - Quiz

Mis amigos y yo ... bicicletas.
A
tenemos
B
tenéis
C
tengo
D
tienen

Slide 6 - Quiz

Wat leer je vandaag?
Aan het einde van deze les kan je de bezittelijke voornaamwoorden in het  Spaans herkennen en gebruiken. 
Mijn 
Jouw
Haar
Zijn
Uw 
Kijk naar de volgende video tot en met minuut 1.51

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

In het Spaans heb je enkelvoud en meervoud vormen
bezittelijke voornaamwoorden overeenkomen met het zelfstandig naamwoord dat ze vertegenwoordigen in zowel getal als geslacht
In het Spaans moeten bezittelijke voornaamwoorden overeenkomen met het zelfstandig naamwoord dat ze vertegenwoordigen in zowel getal als geslacht.

HET BEZIT BEPAALT WELKE VORM JE MOET GEBRUIKEN EN NIET DE BEZITTER

                            Mi bicicleta
                            Mis bicicletas

Slide 9 - Diapositive

Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.
Yo tengo una bicicleta.
... es azul.
A
mi
B
mis
C
tu
D
tus

Slide 10 - Quiz

Tú tienes muchos libros.
... libros son interesantes.
A
su
B
tus
C
tu
D
mis

Slide 11 - Quiz

Mi abuelo tiene una casa (huis) muy grande (groot).
... casa es muy bonita (mooi).
A
sus
B
su
C
mis
D
tu

Slide 12 - Quiz