Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Welkom
Leesvaardigheid
Hoofdgedachte, tekstdoel en structuur
Nederlands
Slide 1 - Diapositive
Lesprogramma
Uitleg (10 min)
Leestekst + vragen maken (30 min)
Afsluiting (5 min)
Slide 2 - Diapositive
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je welke tekstdoelen er zijn.
kun je uitleggen wat het verschil is tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.
kun je zelfstandig het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen.
ken en herken je de structurerende elementen die schrijvers kunnen gebruiken.
kun je aan de talige middelen het tekstdoel herkennen.
Slide 3 - Diapositive
Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?
Slide 4 - Question ouverte
De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin. Het is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen.
De hoofdgedachte = het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.
Om de hoofdgedachte te formuleren moet je duseerst het onderwerp bepalen.
Het onderwerp = waar de tekst over gaat. Dat kun je vaak met één of enkele woorden zeggen.
Slide 5 - Diapositive
Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
Slide 6 - Question ouverte
Het onderwerp
Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op:
de kop
de eerste zin of de eerste alinea
een illustratie bij de tekst
tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst
Slide 7 - Diapositive
Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en dehoofdgedachte van een tekst iswat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.
Slide 8 - Diapositive
Waar vind je de hoofdgedachte?
Meestal in de eerste alinea of in het slot van een tekst.
De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan.
Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Vidéo
Strucuur
Een schrijver wil een duidelijke, leesbare tekst scrhijven en brengt structuur aan door structurerende elementen te gebruiken:
Kop / titel
Ondertitel
Tussenkopje(s)
Citaten
Tekst- en alinea-indeling (inleiding-kern-slot).
Tekstverbanden (signaalwoorden)
Tekstvakken
Kolommen
Talige middelen
Slide 11 - Diapositive
Talige middelen
Je herkent het tekstdoel van een tekst onder meer aan de taal die een schrijver gebruikt: de talige middelen.
Per tekstdoel verschillende talige middelen die een schrijver inzet.
Door de talige middelen probeert de schrijver zijn doel te bereiken.
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Trede 21 - Lezen wil van de schrijver
Leerlingen wit - maken 'bepaal de hoofgedachte'
Leerlingen blauw - maken ' achterhaal de hoofdgedachte' (let op de tekst uit de Volkskrant werkt niet).
Klaar? Maak de leesopdracht (portal - presentatie - lezen) en lever deze in via de ELO.
Slide 14 - Diapositive
Trede 21
Leerdoelen
Leerdoel 1: Je kunt de hoofgedachte (en het doel) van een tekst bepalen, zodat je een beter beeld krijgt van de bedoeling van de tekst.
Leerdoel 2: Je kunt de betekenis van moeilijke woorden in een tekst achterhalen, zodat je teksten beter kunt begrijpen.
Leerdoel 3: Je kunt een zakelijke brief schrijven aan de hand van een schrijfplan, zodat je op een juiste manier kunt communiceren in het dagelijks leven.
Leerdoel 4: Je kunt beeldspraak in gedichten (en andere teksten) herkennen en begrijpen, zodat je dit in het dagelijks leven herkent en kunt gebruiken om jezelf uit te drukken.
Leerdoel 4: Je kunt gedichten analyseren op versvorm, rijm, beeldspraak en stijlfiguren, zodat je letterlijk en figuurlijk taalgebruik in het dagelijksleven beter kunt herkennen.
Slide 15 - Diapositive
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je welke tekstdoelen er zijn.
kun je uitleggen wat het verschil is tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.
kun je zelfstandig het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen.
ken en herken je de structurerende elementen die schrijvers kunnen gebruiken.
kun je aan de talige middelen het tekstdoel herkennen.
Slide 16 - Diapositive
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 17 - Question ouverte
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen