Taal les 10: zinsdelen benoemen
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Voor het meewerkend voorwerp vraag je: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
De bepaling van plaats vind je door te vragen: waar (+ persoonsvorm + onderwerp)?
De bepaling van tijd vind je door te vragen: wanneer (+ persoonsvorm + onderwerp)?