1HV Blok 2.7 Grammatica Lijdend voorwerp

Grammatica Blok 3
Herhaling zinsontleding
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
Nieuw
- Lijdend voorwerp


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica Blok 3
Herhaling zinsontleding
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
Nieuw
- Lijdend voorwerp


Slide 1 - Diapositive

Les en doelen
  • We gaan eerst oefenen met grammatica (pv, wwg en ow)
  • Daarna uitleg over het lijdend voorwerp.
Doel: Je kunt het lijdend voorwerp in een zin benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Wat kun je vertellen
over het onderwerp?

Slide 3 - Carte mentale

Wat kun je vertellen
over het werkwoordelijk gezegde?

Slide 4 - Carte mentale

Even oefenen

Slide 5 - Diapositive

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het wwg?

Slide 6 - Carte mentale

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 7 - Quiz

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wwg?

Slide 8 - Carte mentale

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 9 - Quiz

Wat weet jij over een lijdend voorwerp?

Slide 10 - Carte mentale

Vul aan.
In een kledingwinkel heb ik ... gekocht.

Slide 11 - Question ouverte

Vul aan.
In de pauze drink ik altijd ... .

Slide 12 - Question ouverte

Vul aan.
Ik stuur mijn beste vriend ... .

Slide 13 - Question ouverte

Lijdend voorwerp (LV)
Iets kopen - Ik koop iets.
Iets drinken - Ik drink iets.
Iets sturen - Ik stuur iets.

Slide 14 - Diapositive

Lijdend voorwerp (LV)

Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.

Slide 15 - Diapositive

Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 16 - Diapositive

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 17 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 18 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Gisteren
B
mijn moeder
C
alle shirts
D
alle shirts van ons elftal

Slide 19 - Quiz

Wat kun je nu vertellen over
het lijdend voorwerp?

Slide 20 - Carte mentale

En nu oefenen!
Maken opdracht 8 en 9 online
Maken opdracht 10 in je schrift

Slide 21 - Diapositive