11/3 Woordsoorten + zinsdelenH 1-6 1mh

  • vrijdag 11/3 mh
  • stillezen (10 min.)
  • maken Grammatica H6 opdracht 1, 2 en 5 al gemaakt? 
  • oefenen zinsontleding 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  • vrijdag 11/3 mh
  • stillezen (10 min.)
  • maken Grammatica H6 opdracht 1, 2 en 5 al gemaakt? 
  • oefenen zinsontleding 

Slide 1 - Diapositive

LEZEN 
Pak je leesboek. Ga stillezen. Geen leesboek? Pak
er een uit het kratje.
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

 maken werkboek of online?
  • Grammatica H6 maken opdrachten online of in werkboek: 1,2 en 5

Slide 3 - Diapositive

Taalverzorging Grammatica

Woordsoorten

:

Slide 4 - Diapositive

Een werkwoord (ww)


= iets wat iemand doet of overkomt

Je kunt het vervoegen ik loop - jij loopt- wij lopen

Slide 5 - Diapositive

Lidwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Lidwoorden
Lidwoorden horen bij het zelfstandig naamwoord. Er zijn drie lidwoorden: de , het en een.

Slide 8 - Diapositive

bepaald en onbepaald lidwoord

De en het zijn de bepaalde lidwoorden (blw)

Een is een onbepaald lidwoord(olw)

Slide 9 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 10 - Diapositive

Kenmerken bijvoeglijk naamwoord

  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord. De fiets is rood.
  • heeft een korte en een lange vorm: rood-rode
  • trappen van vergelijking: groot-groter-grootst
  • stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (van welk stof/materiaal iets is gemaakt)  eindigt vaak op -en : ijzeren, houten, wollen, katoenen
  • moderne stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden hebben vaak alleen korte vorm: acryl, plastic

Slide 11 - Diapositive

Voorzetsels
  • Wat is een voorzetsel?

Slide 12 - Diapositive

Het voorzetsel
 Voorzetsels zijn onder andere:






Welke voorzetsels zijn van plaats? En welke van tijd?


Slide 13 - Diapositive

Het voorzetsel(vz)
  • vz zijn woorden die een plaats, tijd, reden/oorzaak aangeven.
  • je kunt een vz voor een lidwoord en een zelfstandig naamwoord zetten: voor de klas, door de wind
  • een vz staat meestal aan het begin van een zinsdeel: Zij/ gaat/ naar huis. /
  • /Ernst/ zit/ op school./
  • Ezelsbruggetje: je kunt een vz vaak voor het zinsdeel HET HUIS zetten

Slide 14 - Diapositive