Beeldspraak en stijlfiguren - hoofdstuk 1

Welkom
Nederlands
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Introductie nieuw onderwerp
  • Aan de slag om erin te komen
  • Uitleg
  • Oefenen

Slide 2 - Diapositive

Hoofdstuk 1

Slide 3 - Diapositive

STIJLFIGUREN
Module voor het volgende SE

Je leert allerlei verschillende zaken hebben met het mooier maken van taal en fouten bij het gebruik van taal.

Slide 4 - Diapositive

Om er even in te komen
Noteer op je blaadje waaraan je denkt bij 

  • Slang
  • Regen
  • Kerstbal

Slide 5 - Diapositive

Onderstreep
  • Onderstreep de woorden die vrij uniek zijn bij het woord.

  • zo ... als  ...

Slide 6 - Diapositive

Beeldspraak
Na het bekijken van deze les:
  • weet je wat beeldspraak is en hoe het wordt gebruikt.
  • kun je een 'vergelijking met als' herkennen en benoemen.
  • kun je een 'vergelijking zonder als' herkennen en benoemen.
  • kun je een 'metafoor' herkennen en benoemen.
  • kun je 'metonymia' herkennen en benoemen
Maak in je schrift aantekeningen bij 
de vier vormen van beeldspraak

Slide 7 - Diapositive

Beeldspraak
Bron: examenoverzicht.nl
  • Figuurlijk taalgebruik
  • Je bedoelt iets anders dan je zegt
  • Spreekwoorden en gezegden
  • Taal leuker maken

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Vergelijking zonder als - aantekening

Vergelijking zonder als - Beeld en object worden met elkaar vergeleken. 

                                                    Het woord ALS wordt niet gebruikt.


Die jongen lijkt aardig, maar ondertussen is het een wolf in schaapskleren

Beeld = een wolf in schaapskleren


Object = die jongen




Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Metafoor - aantekening

Metafoor = Er wordt een beeld gegeven zonder een object.


Het schip der woestijn drinkt water bij een bron. = De kameel drinkt water bij de bron.

Beeld = het schip der woestijn


Object = de kameel 








Slide 12 - Diapositive

Metafoor - voorbeeld
De koperen bal verdween achter de horizon 
Je weet wat er bedoeld wordt, maar je zegt het met andere woorden.    
                      
Beeld De koperen bal
Object = de zon
                      

Slide 13 - Diapositive

Metafoor - voorbeeld
Die knuppel snapt er ook niets van.
Je weet wat er bedoeld wordt, maar je zegt het met andere woorden.    
                      
Beeld Knuppel
Object = Domme jongen                      

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Metonymia - aantekening
Je noemt een beeld, maar er is GEEN sprake van een vergelijking. 
Wil die krullenbol antwoord geven?
Die groene trui zwaait naar je.
Die rooie zegt: 'Hey'. 

Er is geen vergelijking met het voorwerp, de persoon, de inhoud, enz. te maken.

Wil mevrouw Nuis antwoord geven?
Mevrouw Nuis zwaait naar je.
Mevrouw Nuis zegt: 'Hey'. 
Bijna alle merknamen die alleen genoemd worden zijn metonymia
Mag ik een Coca Cola, heb jij een Apple, meestal gebruik ik mijn Gazelle

Slide 18 - Diapositive

Metonymia - voorbeelden
 
Heb jij een Apple?
Doe mij maar kopje
Ik bind mijn ijzers onder.

Er is geen vergelijking met het voorwerp, de persoon, de inhoud, enz. te maken.

Heb je een telefoon van Apple?
Geef mij maar een kopje koffie.
Ik doe mijn schaatsen aan.
Bijna alle merknamen die alleen genoemd worden zijn metonymia
Mag ik een Coca Cola, ik ga met de BMW, ik trek mijn Nikes aan.

Slide 19 - Diapositive

Metonymia - voorbeelden
 
Nederland voetbalde slecht. 
We steken de kachel aan.
Die sproetenkop mag het zeggen.

Er is geen vergelijking met het voorwerp, de persoon, de inhoud, enz. te maken.

Het Nederlands elftal voetbalde slecht.
We steken het hout in de kachel aan.
Het kind met de sproetjes mag het zeggen.
Bijna alle merknamen die alleen genoemd worden zijn metonymia
Mag ik een Fanta, ik ga met de Audi, ik trek mijn Vans aan.

Slide 20 - Diapositive

Je noemt een beeld, maar er is geen sprake van een vergelijking.
Voorbeelden:
* deel van het geheel - die rode krullenbol = het kind met de rode haren en krullen
* geheel noemen, je bedoelt een deel - Nederland speelde slecht - Het Nederlands elftal is een deel van Nederland, niet heel Nederland speelde slecht.
* het omhulsel noemen, je bedoelt de inhoud - doe me nog maar een glas. Een leeg glas? Nee een glas cola 

Als een merknaam ALLEEN wordt genoemd in een zin, is er vaak sprake van metonymia.
Ik heb een Apple, Mercedes, Sparta, Lamborghini, etc. 

Vergelijkt iets met iets. 
Het gaat om een object en een beeld. 
In de zin kun je beide delen terugvinden. 
Het woordje 'als' moet in de zin voorkomen EN er moet sprake zijn van een vergelijking. 
Ik ben zo moe als een hond  - De ik wordt vergeleken met een hond.
- Object = ik
- Beeld = een hond
Als er geen vergelijking in de zin staat, dan is er GEEN vergelijking met als.
Voorbeeld: als je naar school gaat, moet je je tas meenemen.  (geen vergelijking)
Figuurlijk taalgebruik
Je zegt iets anders dan je eigenlijk bedoelt.
Er staat geen object in de zin, alleen het beeld wordt genoemd.
Spreekwoorden en gezegden zijn vaak metaforen. 
Je zegt iets met andere woorden.
Voorbeelden:
Die koe begrijpt er ook niets van! - die sufferd snapt er ook niets van.
De appel valt niet ver van de boom. - kinderen lijken op hun ouders.
Bij een vergelijking zonder als worden zaken met elkaar vergeleken. 
Het woordje als is weggelaten.
Die jongen, een kleerkast, loopt vaak in de sportschool.
Hier wordt aangegeven dat de jongen een breed figuur heeft. 
Beeld = kleerkast
Object = jongen
Weet je het niet meer?
Klik het vraagteken aan, daar wordt het begrip - met voorbeelden - uitgelegd.
Kijk nog eens naar de filmpjes in de vorige slides.
Op de volgende 
slides ga je 

Slide 21 - Diapositive

Nodig:
- Pen
- Telefoon
- Boekje

Slide 22 - Diapositive

Planning
  1. Korte herhaling metafoor en metonymia
  2. Check je kennis
  3. Nakijken opdrachten
  4. Terugkijken op de les(stof)

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Metonymia - aantekening
Je noemt een beeld, maar er is GEEN sprake van een vergelijking. 
Wil die krullenbol antwoord geven?
Die groene trui zwaait naar je.
Die rooie zegt: 'Hey'. 

Er is geen vergelijking met het voorwerp, de persoon, de inhoud, enz. te maken.

Wil mevrouw Nuis antwoord geven?
Mevrouw Nuis zwaait naar je.
Mevrouw Nuis zegt: 'Hey'. 
Bijna alle merknamen die alleen genoemd worden zijn metonymia
Mag ik een Coca Cola, heb jij een Apple, meestal gebruik ik mijn Gazelle

Slide 25 - Diapositive

Metonymia - voorbeelden
 
Heb jij een Apple?
Doe mij maar kopje
Ik bind mijn ijzers onder.

Er is geen vergelijking met het voorwerp, de persoon, de inhoud, enz. te maken.

Heb je een telefoon van Apple?
Geef mij maar een kopje koffie.
Ik doe mijn schaatsen aan.
Bijna alle merknamen die alleen genoemd worden zijn metonymia
Mag ik een Coca Cola, ik ga met de BMW, ik trek mijn Nikes aan.

Slide 26 - Diapositive

Metonymia - voorbeelden
 
Nederland voetbalde slecht. 
We steken de kachel aan.
Die sproetenkop mag het zeggen.

Er is geen vergelijking met het voorwerp, de persoon, de inhoud, enz. te maken.

Het Nederlands elftal voetbalde slecht.
We steken het hout in de kachel aan.
Het kind met de sproetjes mag het zeggen.
Bijna alle merknamen die alleen genoemd worden zijn metonymia
Mag ik een Fanta, ik ga met de Audi, ik trek mijn Vans aan.

Slide 27 - Diapositive

De groene trui mag het antwoord geven.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 28 - Quiz

Voordat we vertrokken, werden de neuzen geteld.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 29 - Quiz

Is dat een echte Rembrandt bij jou aan de muur?
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 30 - Quiz

Die vrouw heeft een hart van goud
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 31 - Quiz

Hij vroeg de ouders om de hand van hun dochter
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 32 - Quiz

Ga jij serieus rijden in dat gebakje?
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 33 - Quiz

Als verdwaalde schapen liepen de leerlingen door de grote stad
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 34 - Quiz

Ik scheer me altijd met Gilette.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 35 - Quiz

Als verdwaalde schapen liepen de leerlingen door de grote stad
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 36 - Quiz

Nakijken opdrachten

Slide 37 - Diapositive

Leg kort uit wat een metonymia is
en
geef een voorbeeld.

Slide 38 - Question ouverte

Welke van de geleerde begrippen vind je nog lastig?

vergelijking met als, vergelijking zonder als, metafoor, metonymia

Slide 39 - Question ouverte

Als het gaat om het beheersen van deze lesstof dan geef ik mezelf het cijfer
010

Slide 40 - Sondage

Slide 41 - Diapositive

Wil die sproetenkop even opletten?
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 42 - Quiz

De coureur stond op zijn remmen
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Vergelijking zonder als

Slide 43 - Quiz

'Ik zie dat de achterste rij niet oplet', zei de gymleraar.
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Vergelijking zonder als

Slide 44 - Quiz

Mijn opa, de oude brombeer, zat weer eens te mopperen over zijn eten.
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
vergelijking met als
D
metonymia

Slide 45 - Quiz

De haard brandt heerlijk
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 46 - Quiz

De dag gaat open als een gouden roos.
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Vergelijking zonder als

Slide 47 - Quiz

Volgend jaar koop ik de nieuwste Apple
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Vergelijking zonder als

Slide 48 - Quiz

Is dat een echte Van Gogh?
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
vergelijking met als
D
metonymia

Slide 49 - Quiz

Ze drinkt graag Fanta.
A
Vergelijking zonder als
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Metonymia

Slide 50 - Quiz

Wolken als leeuwenkoppen stonden aan de hemel.
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Vergelijking zonder als

Slide 51 - Quiz

Aan de hemel stonden grote leeuwenkoppen
A
Metonymia
B
Metafoor
C
Vergelijking met als
D
Vergelijking zonder als

Slide 52 - Quiz

'De wolken lijken net leeuwenkoppen', zei Loes tegen haar broer.
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
vergelijking met als
D
metonymia

Slide 53 - Quiz

Welke begrippen heb je in deze les geleerd?

Slide 54 - Question ouverte

Welke van de geleerde begrippen vind je nog lastig?

Slide 55 - Question ouverte