disk thema 17 - Les 4

Thema 17 - Werk en geld



Disk - thema 17 
GELD en WERk 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsMiddelbare schoolvmbo bLeerroute VBLeerroute 1Leerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Thema 17 - Werk en geld



Disk - thema 17 
GELD en WERk 

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Vervoegen
Vervoeg de werkwoorden
- sparen
- pinnen
- verliezen

ik...                             wij....
jij...                             wij hebben.... (v.t.)
... jij?                          wij .... (v.t.)




Slide 3 - Diapositive

Welke woorden passen bij deze afbeelding?
Schrijf ze op.

Slide 4 - Diapositive

Goede antwoorden:
het bedrag                               sparen
de belasting                           uitgeven
berekenen                              verdienen
rekenen
het inkomen
het budget
betalen
het salaris
de schulden



Slide 5 - Diapositive

Waar kun je geld mee winnen?
A
werken
B
met een loterij
C
met koken
D
weet ik niet

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord 'meteen'?
A
straks
B
weet ik niet
C
later
D
nu

Slide 7 - Quiz

Kijk naar de volgende woorden:

Waar ben ik?
 - de mensen
 - het geld
 - betalen
 - de boodschappen
 - brood, vlees, groenten, rijst
 - het tasje
 - de kassa


Slide 8 - Diapositive

Waar ben ik?
A
in de supermarkt
B
weet ik niet
C
in het casino
D
in het zwembad

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het woord liever?
Ik wil liever kaas dan jam.
A
niet
B
graag
C
lekker
D
weet ik niet

Slide 10 - Quiz

Kijk! Dat meisje ______ haar pinpas! (verliezen)

Slide 11 - Question ouverte

Geld sparen is beter dan geld uitgeven.
ja of nee?

Slide 12 - Sondage

Wat doet deze mevrouw?
Geld opnemen, geld storten of allebei?

Slide 13 - Diapositive

Wat is het salaris?
A
Geld dat je moet betalen.
B
Briefgeld
C
Geld dat je verdient.
D
Een kadootje

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het woord 'iets' ?
A
heel veel
B
niks
C
nooit
D
niet veel

Slide 15 - Quiz

Hoeveel geld ______ jij van haar? (lenen)

Slide 16 - Question ouverte

Wat is een bijbaan?
A
Werk als je een diploma hebt
B
werk na schooltijd
C
Geen leuk werk.
D
weet ik niet

Slide 17 - Quiz

uitverkoop
A
spullen zijn duurder
B
de winkel vekoopt weinig
C
de winkel verkoopt het product met korting
D
opruiming

Slide 18 - Quiz

Hij _____ het geld wat hij voor zijn verjaardag gekregen heeft op zijn rekening. (storten)

Slide 19 - Question ouverte

lenen
A
kopen
B
geven en later terugkrijgen
C
gebruiken en later terug- geven
D
betalen

Slide 20 - Quiz

wat is goed?
A
oficieel
B
officieel
C
offisieel
D
ofisieel

Slide 21 - Quiz

het salaris nadat er geld voor de belasting is afgehaald heet ______loon

Slide 22 - Question ouverte

Hoeveel _____ jij elke maand? (sparen)

Slide 23 - Question ouverte

op hetzelfde moment

Slide 24 - Question ouverte

niet wegdoen
A
verliezen
B
vaststellen
C
lenen
D
bewaren

Slide 25 - Quiz

wat is dit?

Slide 26 - Question ouverte

geld besteden om iets te kopen
A
lenen
B
uitgeven
C
verdelen
D
uitbetalen

Slide 27 - Quiz

iets wat iedereen mag zien of gebruiken, dat is _____________
A
openbaar
B
kwijt
C
het recht
D
hoeven

Slide 28 - Quiz

Hij ________ het eten vandaag. (betalen)

Slide 29 - Question ouverte