Woordvolgorde

Today

1. Grammar: word order ( woordvolgorde)

2.


1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Today

1. Grammar: word order ( woordvolgorde)

2.


Slide 1 - Diapositive

Word order-Woordvolgorde
Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.

Je houdt een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.

Slide 2 - Diapositive

Learning goals
  • You know what the word order of an English sentence should look like

Slide 3 - Diapositive

Woordvolgorde

Slide 4 - Carte mentale

Word order : wat moet je weten

Wie-doet- wat-waar-wanneer

OW- WW- LV- plaats- tijd



Slide 5 - Diapositive

Wie-doet-wat-waar-wanneer

He had a drink at the pub last night

Mr. vd Plas is watching our lesson   right now

Slide 6 - Diapositive

ezelsbruggetje 

PieT

plaats voor tijd




Slide 7 - Diapositive

De tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen

We went to school yesterady

Yesterday we went to school

Slide 8 - Diapositive

helped - an - old lady - I - at the train station - yesterday.

Slide 9 - Question ouverte

to the cinema - love - I - going.

Slide 10 - Question ouverte

Naomi - me - with my homework - yesterday - helped.

Slide 11 - Question ouverte

Vraagzinnen   en ontkenningen

Bij vraagzinnen met een zelfstandig werkwoord gebruik je het hulpwerkwoord 'to do'

I play cards

Do you play cards? No, I don't play cards



Slide 12 - Diapositive

Uitzonderingen

1) Zinnen met een hulpwerkwoord

2) Zinnen met  het werkwoord 'to be'


Slide 13 - Diapositive

... you come to school by bus?
A
Do
B
Does

Slide 14 - Quiz

you - like - chocolate - do - ?

Slide 15 - Question ouverte

I - like - don't -this colour.

Slide 16 - Question ouverte

exercise
Try exercise 21 ( nr. 7-12), page 130 in your book

Slide 17 - Diapositive

Bijwoorden van frequentie
always = altijd
never = nooit
sometimes = soms
usually = gewoonlijk (meestal)
often = vaak
rarely = zelden

Slide 18 - Diapositive

Waar staan ze in de zin?

Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt.
1. Ze staan vaak voor het werkwoord.

I always get nervous before a concert.
You often go to the cinema.
We never play tennis.

Slide 19 - Diapositive

Waar staan ze in de zin?
Een bijwoord staat altijd voor het werkwoord, behalve...
als het werkwoord een vorm van 'to be' is:
am/are/is/was/were

I am always late for school.

Slide 20 - Diapositive

Zet rarely in deze zin:
We go to a museum.

Slide 21 - Question ouverte

Zet 'often' in deze zin.
We are doing our homework.

Slide 22 - Question ouverte

Speaking
Tell me about..........

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Lien

Word checker

Exercise 16, 17, 18, 19

page 127/128

Slide 25 - Diapositive

Bingo!!!

Slide 26 - Diapositive