1. Grammar: word order ( woordvolgorde)
2.
Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Wie-doet- wat-waar-wanneer
OW- WW- LV- plaats- tijd
He had a drink at the pub last night
Mr. vd Plas is watching our lesson right now
PieT
plaats voor tijd
We went to school yesterady
Yesterday we went to school
Bij vraagzinnen met een zelfstandig werkwoord gebruik je het hulpwerkwoord 'to do'
I play cards
Do you play cards? No, I don't play cards
1) Zinnen met een hulpwerkwoord
2) Zinnen met het werkwoord 'to be'
Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt. 1. Ze staan vaak voor het werkwoord.
I always get nervous before a concert.You often go to the cinema.We never play tennis.
Exercise 16, 17, 18, 19
page 127/128