Grammatica & Zinnen schrijven les 7: verwijswoorden


Nederlands
Grammatica & Zinnen schrijven
Les 7: Verwijswoorden 
P1 G3 - 2022-2023
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon


Nederlands
Grammatica & Zinnen schrijven
Les 7: Verwijswoorden 
P1 G3 - 2022-2023

Slide 1 - Diapositive

Terugblik
Je kunt nu:

... het zinsverband en het bijbehorend voegwoord benoemen in een samengestelde zin. 
... een samengestelde zin terugbrengen tot enkelvoudige zinnen.
... van enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maken.



Slide 2 - Diapositive

Aan het einde van deze les kun je...
... de juiste verwijswoorden gebruiken in (samengestelde) zinnen.

Slide 3 - Diapositive

Dat en Wat

Keek op de week met Van Kooten en De Bie
Kijk en luister goed naar het filmpje en beantwoord de vraag.

Vraag:
Welke regels over de verwijswoorden ‘wat’ en ‘dat’ haal je uit het filmpje?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Keek op de week
Welke regels over de verwijswoorden ‘wat’ en ‘dat’ haal je uit het filmpje?

Slide 6 - Question ouverte

Andersomliners

‘Andersomliners’ in Zondag met Lubach

Onderwerp, gezegde of lijdend voorwerp worden eerst genoemd. Daarna wordt met een verwijswoord een toelichting gegeven.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Wanneer verwijs je met 'wat'?
Na de overtreffende trap, verwijs je met wat.
Dit is het mooiste cadeau, wat ik kon vinden. Het enige wat ik kan bedenken...

Na onbepaalde woordjes als: ‘alles’ en ‘niets’ verwijs je met wat.
Niets is wat het lijkt. Alles wat ik heb gevonden.  

Als het betr. vnw. verwijst naar een hele zin, verwijs je met wat.
Morgen geef ik een feest, wat ik heel leuk vind.

Slide 9 - Diapositive

Wanneer verwijs je met ‘dit/dat'?
Dat / Dit
Is het zelfstandig naamwoord een het-woord
Dan verwijs je met dat en dit.

Het eten, dat koud is geworden.
Het eten is koud geworden. Dat/dit ga ik niet meer opeten.



Slide 10 - Diapositive

Wanneer verwijs je met ‘die/deze’?
Die / Deze
Is het zelfstandig naamwoord een de-woord? 
Dan verwijs je met ‘die’.

De jongen heeft zijn huiswerk niet gemaakt. Welke jongen? Die zijn huiswerk niet heeft gemaakt.
De jongen, die zijn huiswerk niet heeft gemaakt.
Deze jongen heeft zijn huiswerk niet gemaakt.

Slide 11 - Diapositive

Wanneer verwijs je met 'wie'?
Als je terug verwijst naar een persoon, gebruik je wie. Je moet dan wel een voorzetsel voor wie kunnen denken/schrijven
Hij is iemand, wie ik niet vertrouw. (Die mag hier ook en is gebruikelijker.)
De jongen wie ik niet vertrouw. (Die mag hier ook en is gebruikelijker.)

Na een voorzetsel verwijs je met wie naar personen.
Dat is de jongen op wie ik niet vertrouw. (niet: waarop) 
Dat is de jongen met wie ik heb samengewerkt. (niet: waarmee) 

Slide 12 - Diapositive

Wanneer verwijs je met waarmee, waarvan, etc?
Je gebruikt waarmee, waarvan, enzovoort om te verwijzen naar zaken en begrippen.

Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.
Het huwelijk waaraan je vast zit.
De trein waarmee je naar Parijs ging.

Slide 13 - Diapositive

Wanneer verwijs je met 'haar'?

Is het zelfstandig naamwoord een de-woord? Dan verwijs je met haar.
De gemeente liet weten dat zij haar plannen niet zal wijzigen.

Is het duidelijk dat het het-woord naar een meisje/vrouw (iemand van het vrouwelijk geslacht) verwijst, dan verwijs je met haar.
Het meisje en haar vrienden.




Slide 14 - Diapositive

Wanneer verwijs je met 'zijn'?

Is het zelfstandig naamwoord een het-woord? Dan verwijs je met zijn.

Het management en zijn inspanningen
Het managementteam verwacht dat het spoedig zijn inspanningen kan vergroten.



Slide 15 - Diapositive

Wanneer verwijs je met 'hun'?

Hun gebruik je nooit als onderwerp!
Hun kwamen te laat in de les. (Dit is fout!)

Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord
Anja noteert hun gegevens op de lijst.
Is deze auto van hun vader?


Slide 16 - Diapositive

Wanneer verwijs je met 'hun'?
Hun gebruik je als meewerkend voorwerp waar geen voorzetsel voor staat

Ik geef hun een boek. (hun = aan hen)
Ik schonk hun een kopje koffie in. (hun = voor hen)
De tranen sprongen hun in de ogen. (hun = bij hen)
Hij rookt hun te veel. (hun = volgens hen)

(Het voorzetsel kun je er vaak wel bij denken!)

Slide 17 - Diapositive

Wanneer gebruik je 'hen'?
Hen gebruik je als lijdend voorwerp (wie + gezegde + onderwerp?)
Ik bekijk hen.
Hij ontslaat hen.

Hen gebruik je na een voorzetsel
Ik geef het boek aan hen.
Hoe gaat het met hen?

Slide 18 - Diapositive

Gebruik 'ze' bij twijfel
Lukt het niet om te bepalen of je 'hen' of 'hun' gebruikt? Gebruik dan ze

Ze is vaak goed bruikbaar als alternatief voor hen én hun.
Ik geef ze (of: hun) het boek. Laat ze (of: hen) maar praten.

Let op: hen en hun kunnen alleen gebruikt worden om naar personen te verwijzen. Naar dieren, voorwerpen, zaken, enz. verwijs je met ze.
Ik haal de boeken op en geef ze (niet: hen) aan jou.

Slide 19 - Diapositive

Juiste verwijswoorden
  • Je leert de juiste verwijswoorden toe te passen in (samengestelde) zinnen.
  • Vul de juiste verwijswoorden in.
  • Slides 21 t/m 45

Slide 20 - Diapositive

1. Het huis ____________ ik bewoon.

Slide 21 - Question ouverte

2. De telefoon ____________ jij hebt gekocht.

Slide 22 - Question ouverte

3. Het meisje ____________ naast mij zit.

Slide 23 - Question ouverte

4. De vrouw ____________ zo streng is.

Slide 24 - Question ouverte

5. Een gezin ____________ gelukkig is.

Slide 25 - Question ouverte

6. Liefde ____________ beantwoord wordt.

Slide 26 - Question ouverte

7. Het huis aan de kade ____________ te koop staat.

Slide 27 - Question ouverte

8. Ik zit op de school naast het standbeeld van Napoleon ____________ vanaf volgend jaar ook gymnasiumklassen heeft.

Slide 28 - Question ouverte

9. Het huis achter de voetbalclub ____________ ik al jaren supporter.

Slide 29 - Question ouverte

10. Ik zit op de school naast het standbeeld van Napoleon ____________ ooit hele delen van Europa veroverd heeft.

Slide 30 - Question ouverte

1. De klas is al weg, maar hun rotzooi ligt hier nog! ____________ moeten die zooi wel opruimen hoor.

Slide 31 - Question ouverte

2. Is dit het meisje ____________ jij later wil trouwen?

Slide 32 - Question ouverte

3. En is dit dan de ring ____________ jij haar ten huwelijk vragen wil?

Slide 33 - Question ouverte

4. Wat een stomme jongens waren zij. Vind je ____________ echt zo aardig?

Slide 34 - Question ouverte

5. Wat een verwende jongens zijn zij. Aan ____________ zou ik geen cadeautjes meer geven!

Slide 35 - Question ouverte

6. Dus dit is de man ____________ jij de rest van je leven vastzit.

Slide 36 - Question ouverte

7. En dit is het huwelijk ____________ jij de rest van je leven vastzit.

Slide 37 - Question ouverte

8. Ik weet niet waar we zijn, maar daar staat een groep locals. Kun jij ____________ de weg vragen?

Slide 38 - Question ouverte

9. Wat fijn dat zij de weg wisten. ____________ waren erg vriendelijk.

Slide 39 - Question ouverte

10. Volgens mij heb jij per ongeluk een enorme oude steen uit Drenthe meegenomen. Die zullen ze daar missen! Geef jij ____________ hun hun terug?

Slide 40 - Question ouverte

1. Volgens journaliste Jessica de Groot ____________ ik op de redactie sprak, deden afgelopen week honderden Nederlanders mee aan de nationale huis- en tuinspinnentelling van het tv-programma vroege vogels, ____________ (2) voor de derde keer werd georganiseerd.

Slide 41 - Question ouverte


____________ (3) werd gevraagd een week lang alle spinnen te tellen ____________ (4) zij tegenkwamen.

Slide 42 - Question ouverte

Bij elkaar telden ____________ (5) in deze week ruim vijfduizend achtpotigen. De kruisspin kwam als winnaar uit de bus. Van ____________ (6) werden er 2701 gesignaleerd.

Slide 43 - Question ouverte

De spin is te herkennen aan zijn achterlijf ____________ (7) witte stipjes samen een kruis vormen. Vorig jaar ging het spinnetje, ____________ (8) graag zijn web tussen groene bladeren maakt, er overigens ook al met de overwinning vandoor.

Slide 44 - Question ouverte

Op de tweede plek eindigde de grote trilspin ____________ (9) er 530 werden gevonden. Of de tellers nu echt gelukkig waren toen ze de spinnen tegenkwamen, ik weet het niet. Begrijp jij ____________ (10) wel?

Slide 45 - Question ouverte