Op 1 maart 1953, na een avondje stevig drinken, trof Stalins personeel hem bewusteloos op de vloer aan.
Ze zetten de Sovjetleider op een bank, maar lieten pas na een dag hulp komen. Stalin moest niets van artsen hebben, en het personeel was bang dat hij in woede zou ontsteken als hij wakker werd en dokters zag.
Toen er eindelijk een arts kwam, stelde deze vast dat Stalin een zware beroerte had gehad. Vijf dagen lang balanceerde de dictator op de rand van de dood, en op 5 maart overleed hij.
Uit sectie bleek dat Stalin was gestorven aan een hersenbloeding, mogelijk als gevolg van verkalkte aderen in zijn hoofd.