Gebruik je voor of na een aanspreking: - Jessica, kun je die som even op het bord schrijven?
Gebruik je bij opsommingen (maar niet voor en): - Ik ga morgen naar Rotterdam, Den Haag en Leiden.
Gebruik je tussen twee persoonsvormen: - Als onze hond naar de dierenarts moet, krijgt hij altijd eerst een snoepje.
Slide 3 - Diapositive
Verlengde instructie: Komma
Gebruik je voor en achter een bijstelling: - Ik wil graag op stedentrip naar Berlijn, de hoofdstad van Duitsland, omdat mij dat een mooie stad lijkt.
Gebruik je tussen een hoofdzin en bijzin, als de delen te lang zijn: - Ik heb een onvoldoende gehaald voor de toets, omdat ik niet zo goed geleerd heb de afgelopen weken.
Tip
Vóór voegwoorden als hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl kan meestal het best een komma worden geplaatst.
Slide 4 - Diapositive
Verlengde instructie: Dubbele punt
Een citaat (directe rede): - De meester zei: 'Rekenen en taal zijn de belangrijkste vakken op de basisschool.'
Een gedachte: Ik dacht: wat is Nederlands toch moeilijk af en toe.
Een opsomming mét aankondiging: Ik heb vanmiddag de volgende vakken: rekenen, taal, aardrijkskunde en muziek.
Een uitleg of toelichting: (leesteken i.p.v. 'want' of 'namelijk') - Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door. - Mia komt niet naar school vandaag: ze is ziek.
Slide 5 - Diapositive
Verlengde instructie: Aanhalingsteken
Gebruik je bij citaten (de letterlijke woorden die iemand zegt): - Jan zegt: 'Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam.' - Jan dacht: Ik wil nooit meer weg uit Amsterdam. - 'Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam' , zei Jan. - ' Het mooiste deel van Amsterdam,' sprak hij bewonderend, 'is de grachtengordel'. - 'Ga je mee naar Amsterdam?' vroeg Jan.
Gebruik je als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: - Hoe schrijf je het woord 'onmiddellijk'?
Gebruik je als het woord of de woordgroep op een bepaalde manier gebruikt wordt (bijvoorbeeld spottend): - Toen de klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.
Slide 6 - Diapositive
Verlengde instructie: Puntkomma
Gebruik je tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: - Ik kom iets later; ik sta namelijk nog in de file.
Gebruik je na een woord of woordgroep in een opsomming die onder elkaar staat. De laatste krijgt een punt. Voorbeeld op volgende dia
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Verschil dubbele punt en puntkomma
Door de aankondigingsfunctie van de dubbele punt hoeft de tweede deelzin geen zelfstandige zin te zijn. Na een puntkomma moet in principe wel een volledige zin volgen, met een persoonsvorm.
Slide 9 - Diapositive
Lees de zin: Wat is fout en hoe moet het wel?
A
Bruid brult ja, ik wil, in achtbaan.
B
Bruid brult ja ik wil, in achtbaan.
C
Bruid brult 'ja, ik wil' in achtbaan.
D
Bruid brult: 'Ja, ik wil', in achtbaan.
Slide 10 - Quiz
Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
SCP: 'Vrouwen willen niet langer werken'.
B
SCP: 'Vrouwen willen niet, langer werken.
C
SCP: Vrouwen willen niet 'langer' werken.
D
SCP: 'vrouwen willen, niet langer werken.
Slide 11 - Quiz
Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
Win 'een jaar gratis autorijden' in winkelcentrum Sterrenburg.
B
Win 'een jaar' gratis autorijden in winkelcentrum Sterrenburg.
C
Win een jaar gratis autorijden in 'winkelcentrum Sterrenburg'.
D
Win een jaar 'gratis autorijden' in winkelcentrum Sterrenburg
Slide 12 - Quiz
Lees de zin: wat is fout en hoe moet het wel?
A
'Ik hou, van je pik'.
B
'Ik', hou van je pik.
C
Ik hou van, je pik
D
'Ik hou van je, pik'.
Slide 13 - Quiz
Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens
Slide 14 - Quiz
(Leestekens en spaties) De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."
Slide 15 - Quiz
Welke leestekens moet je gebruiken? Het brugklaskamp ging naar het mooie winderige Texel
A
Punt
B
Komma
C
Uitroepteken
D
Vraagteken
Slide 16 - Quiz
"Waarmee kan ik u helpen?", vroeg de medewerkster.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven
Slide 17 - Quiz
De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven
Slide 18 - Quiz
Een komma gebruik je....
A
Na een voegwoord
B
Voor een voegwoord
Slide 19 - Quiz
We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven
Slide 20 - Quiz
Wat geeft een komma aan?
A
Om iets aan te kondigen
B
Om een zin te eindigen
C
Rust aan te geven
D
Om een zin te starten
Slide 21 - Quiz
Als je nog vragen hebt, kun je die straks aan mij stellen.
A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet
Slide 22 - Quiz
Een komma zet je..
A
tussen twee persoonsvormen
B
voor twee persoonsvormen
Slide 23 - Quiz
Ik vind dit een leuk boek, omdat: ik me herken in de hoofdpersoon.
A
Leestekens zijn onjuist gebruikt
B
Leestekens zijn juist gebruikt
Slide 24 - Quiz
Wanneer gebruik je een dubbele punt?
Slide 25 - Carte mentale
De dubbele punt.
Na een dubbele punt ...
A
komt er een zin die een toelichting geeft op het voorafgaande
B
komt er een argumentatie om je gelijk te halen
C
komt er een opsomming
D
komt na een voegwoord
Slide 26 - Quiz
Je gebruikt geen dubbele punt voor....
A
een opsomming
B
een uitleg
C
een aankondiging
D
een verbindingswoord
Slide 27 - Quiz
Verbeter: De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!"
Slide 28 - Question ouverte
In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Alle leestekens staan goed
B
Niet alle leestekens staan goed
Slide 29 - Quiz
Verbeter: In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
Slide 30 - Question ouverte
Moeder vroeg: "Wil je Lays chips, beschuit en Red Bull als ontbijt?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet
Slide 31 - Quiz
We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.
A
Goed geschreven
B
Fout geschreven
Slide 32 - Quiz
Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
Slide 33 - Carte mentale
Aanhalingstekens of niet? Joep zei dat hij moe was
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens
Slide 34 - Quiz
Aanhalingsteken of niet? Maria denkt: ik wil daar ook graag bij zijn.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens
Slide 35 - Quiz
In welke zin is het aanhalingsteken goed geplaatst?
A
"Ik liep naar buiten" en riep: Iedereen moet komen.
B
Ik liep naar buiten en riep":Iedereen moet komen".
C
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen."
D
Ik liep naar buiten en riep: "Iedereen moet komen".
Slide 36 - Quiz
tekstvormen
dubbele punt
Aanhalingstekens
Komma
puntkomma
om aan te geven dat je het woord en niet de betekenis van het woord bedoelt.
Voor een voegwoord als 'maar', 'omdat', 'want' en 'daarom'.
Voor een opsomming die aangekondigd is
Tussen twee zinnen die bij elkaar horen.
Voor een citaat.
Om aan te geven dat iets gezegd wordt.
Slide 37 - Question de remorquage
Youp van 't Hek zei: "Omdat u te laat bent, kunt u weer gaan."
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.
Slide 38 - Quiz
Moeder vroeg: "Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?"