Bij hyperekplexia wordt een afwijkend eiwit gevormd dat deel uitmaakt van het celmembraan van zenuwcellen. Waar wordt dit eiwit gesynthetiseerd?
A
aan de ribosomen
B
op het celmembraan
C
in de kern
D
in de mitochondriën
1 / 17
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Bij hyperekplexia wordt een afwijkend eiwit gevormd dat deel uitmaakt van het celmembraan van zenuwcellen. Waar wordt dit eiwit gesynthetiseerd?
A
aan de ribosomen
B
op het celmembraan
C
in de kern
D
in de mitochondriën
Slide 1 - Quiz
Organisme
cel
Organenstelsel
orgaan
Slide 2 - Question de remorquage
blaasje gevuld met vocht in de cel, o.a. voor stevigheid
A
Vacuole
B
Celwand
C
Mitochondrion
D
Chloroplast
Slide 3 - Quiz
verplaatsing van zout van een hoge concentratie naar een lage concentratie is een vorm van
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
Slide 4 - Quiz
Organel 2 speelt een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie. Daartoe worden een organische stof en een anorganische stof uit het cytoplasma in het organel opgenomen. Welke van de stoffen koolstofdioxide, water en zuurstof is de opgenomen anorganische stof?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Water
Slide 5 - Quiz
Een onderzoeker bekijkt een preparaat van een cel met behulp van een elektronenmicroscoop bij een vergroting van 5000x. Hij ziet onder andere de volgende organellen: 1 endoplasmatisch reticulum, 2 mitochondriën, 3 plastiden.
Op grond van de aanwezigheid van welk of welke van deze organellen kan hij met zekerheid zeggen dat hij een plantencel bekijkt?
A
alleen op grond van 1
B
op grond van 1 en op grond van 3
C
op grond van 2 en op grond van 3
D
alleen op grond van 3
Slide 6 - Quiz
Cellulose is het belangrijkste bestanddeel van papier. Cellulose wordt uit algen gewonnen. Uit welk deel of welke delen?
A
Uit bladgroenkorrels
B
Uit celwanden
C
Uit cytoplasma
D
Uit celmembranen
Slide 7 - Quiz
Schimmel
Bacterie
Plantaardige cel
Dierlijke cel
Slide 8 - Question de remorquage
Welke van de genummerde structuren kunnen ook in weefsel van de mens voorkomen?
A
1 en 2
B
1 en 4
C
1 en 3
D
3 en 4
Slide 9 - Quiz
eind
Slide 10 - Diapositive
Een leerling bestudeert met zijn microscoop cellen van een rok van een ui in een druppel gedestilleerd water. Daarna wil hij intacte rode bloedcellen bestuderen. Hij moet de rode bloedcellen in een druppel van een zoutoplossing met een bepaalde concentratie leggen en niet in een druppel gedestilleerd water. Waarom is dit verschil in behandeling nodig?
A
Omdat cellen van een ui geen celmembraan hebben en rode bloedcellen wel.
B
Omdat rode bloedcellen in gedestilleerd water opzwellen en vervolgens knappen en cellen van een ui niet.
C
Omdat de osmotische waarde van de cellen van een ui hoger is dan die van rode bloedcellen.
D
Omdat rode bloedcellen in gedestilleerd water een te grote hoeveelheid zouten door de celmembranen naar buiten laten gaan en cellen van een ui niet.
Slide 11 - Quiz
Op welke plaats in een cel van een aardappelplant worden eiwitten gevormd?
A
in de kern
B
in het cytoplasma, aan de mitochondriën
C
in de mitochondriën
D
in het cytoplasma, aan de ribosomen
Slide 12 - Quiz
de osmotische waarde van zuiver water is ......... ten opzichte van een zoutoplossing
A
Hypertoon
B
Hypotoon
C
Isotoon
Slide 13 - Quiz
kleurstofkorrel in planten, meestal rood, oranje of geel van kleur
A
Cholorplast
B
Chromoplast
C
Leukoplast
D
Bladgroenkorrel
Slide 14 - Quiz
Zet op volgorde van groot (5) naar klein (7):
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cel
Organisme
Celkern
DNA
Slide 15 - Question de remorquage
Aan mondingen van rivieren kan het bij vloed voorkomen dat zoetwaterplanten worden overspoeld met zeewater. Daardoor neemt de turgor van de cellen van deze planten af. Waardoor wordt de daling van de turgor voornamelijk veroorzaakt?
Doordat de cellen van deze planten in zeewater
A
Water verliezen
B
Water opnemen
C
Zout afgeven
D
Zout opnemen
Slide 16 - Quiz
Volgens Elaine Morgan zijn 'echte tranen' hypotonisch ten opzichte van de bloedvloeistof: het traanvocht heeft een lagere concentratie aan opgeloste deeltjes (een lagere osmotische waarde) dan de bloedvloeistof. Om te testen of dit waar is, brengt een leerling een druppel bloed en een traan op een voorwerpglaasje met elkaar in contact. Wat neemt hij onder de microscoop waar als Elaine Morgan gelijk heeft?