maandag 30 maart

aan haar /haar
aan hem/ hem
Ik geef een pen aan hem.                                       Ik geef hem een pen
Jij geeft een kado aan haar .                                 Jij geeft haar een kado
Hij geeft een glas melk aan mij.                          Hij geeft mij een glas melk
Jullie geven koffie aan hem                                 Jullie geven hem  koffie
Wij geven  thee aan haar                                         Wij geven haar thee
Zij geven een boek aan ons                                       Zij geven ons een boek.
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare school

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

aan haar /haar
aan hem/ hem
Ik geef een pen aan hem.                                       Ik geef hem een pen
Jij geeft een kado aan haar .                                 Jij geeft haar een kado
Hij geeft een glas melk aan mij.                          Hij geeft mij een glas melk
Jullie geven koffie aan hem                                 Jullie geven hem  koffie
Wij geven  thee aan haar                                         Wij geven haar thee
Zij geven een boek aan ons                                       Zij geven ons een boek.

Slide 1 - Diapositive

het aanrecht
het fornuis

Slide 2 - Diapositive

het kozijn
de spiegel

Slide 3 - Diapositive

de fluitketel
de steelpan

Slide 4 - Diapositive

de wastafel 
Ik poets mijn tanden bij de wastafel
de kelder
de kelder is onder het huis

Slide 5 - Diapositive

het vergiet
de gootsteen en de kraan

Slide 6 - Diapositive

koffie-zet- apparaat
het koffiezetapparaat
de mixer

Slide 7 - Diapositive

af-zuig-kap
de afzuigkap
de magnetron

Slide 8 - Diapositive

de rechter
de rechtbank

Slide 9 - Diapositive

straffen = straf geven
een misdrijf plegen
iets doen wat niet mag

Slide 10 - Diapositive

het gemak
Iets wat makkelijk is
voortaan =
vanaf nu

Slide 11 - Diapositive

een straf opleggen =
een straf geven
een straf kwijtschelden =
een straf stoppen

Slide 12 - Diapositive

de verbetering (improvement)
het wordt beter
met aandacht (aandachtig)
Hij kijkt aandachtig naar de TV

Slide 13 - Diapositive

de verdachte =iemand die misschien iets fout gedaan heeft
de officier van justitie =
zorgt dat iemand gestraft wordt na een misdrijf

Slide 14 - Diapositive

de spijt = sorry
Ik heb spijt van mijn woorden
het personeel= de mensen die ergens werken
Het personeel van het hotel staat op de foto

Slide 15 - Diapositive

jatten   stelen 
Iets pakken wat niet van jou is
de vernieling
iets kapot maken

Slide 16 - Diapositive


A
schoonmaken
B
opruimen
C
opstaan
D
verhuizen

Slide 17 - Quiz


A
de tafelwas
B
de wassentafel
C
de wastafel
D
de wasstoel

Slide 18 - Quiz


A
het laken
B
het kussen
C
het bed
D
de deken

Slide 19 - Quiz


A
de deken
B
het laken
C
het dekbed
D
het beddek

Slide 20 - Quiz


Slide 21 - Question ouverte


A
het afval
B
de folder
C
voortaan
D
bewust

Slide 22 - Quiz


A
aandachtig
B
verbetering
C
de rechter
D
het gemak

Slide 23 - Quiz

Ik heb.......................

Slide 24 - Question ouverte


A
de deur
B
de muur
C
het kozijn
D
de kijzon

Slide 25 - Quiz

Iets kapot maken =

Slide 26 - Question ouverte


A
de bank
B
de bankrecht
C
de rechtbank
D
de recht

Slide 27 - Quiz

Hij pleegt.......
A
stelen
B
een vernieling
C
een deur maken
D
een misdrijf

Slide 28 - Quiz


A
de rechtbank
B
het advies
C
straffen
D
het gemak

Slide 29 - Quiz


A
magnetron
B
koelkast
C
fornuis
D
afzuigkap

Slide 30 - Quiz


A
jatten
B
patten
C
stelen
D
sjelen

Slide 31 - Quiz


Slide 32 - Question ouverte

Ik ga .......................
gezond eten
A
deelnemen
B
voortaan
C
gemak
D
verbetering

Slide 33 - Quiz

een straf geven
een straf stoppen
vanaf nu
een misdrijf plegen
de rechter
een straf kwijtschelden
een straf opleggen
voortaan

Slide 34 - Question de remorquage

Slide 35 - Vidéo

Slide 36 - Vidéo

Slide 37 - Vidéo

regenval   overstroming
smeltwater = water van ijs
smalte, smalle doorgang   =   flessenhals 
plekken = plaatsen 
persen = duwen
oplossig = einde van een probleem
schad e= iets is kapot

Slide 38 - Diapositive

Hoe heet de rivier bij Deventer?
A
de Rijn
B
de Waal
C
de flessenhals
D
de IJssel

Slide 39 - Quiz

Waarom heeft Deventer last van overstromingen?
A
het regent daar heel veel
B
de rivier is daar heel smal en dus snel hoog
C
er is veel smeltwater
D
het ligt ver van de rivier

Slide 40 - Quiz

Wat doen ze tegen de overstromingen in Deventer
A
ze graven extra kanalen naast de IJssel
B
ze verhogen de dijken
C
de mensen moeten verhuizen

Slide 41 - Quiz

Waarom stroomt al het water uit Duitsland naar Nederland
A
Nederland ligt hoger dan Duitsland
B
Nederland ligt lager dan Duitsland
C
Nederland heeft meer rivieren dan Duisland
D
In Duitsland regent het meer dan in nederland

Slide 42 - Quiz

Het project van de rivieren breder maken kost veel geld .
Waarom doet de Nederlandse regering het toch?
A
Ze vinden het goed voor het toerisme
B
Ze worden er rijk van
C
Ze vinden het nodig
D
Het moet van de koning

Slide 43 - Quiz

Wat zijn maatregelen?
A
dingen om te meten
B
regels
C
straf
D
acties

Slide 44 - Quiz

Wat is een flessenhals?
A
Een stuk van de rivier
B
Een plek waar de rivier heel smal wordt
C
Een plek waar de rivier overstroomt
D
De ijssel

Slide 45 - Quiz

dit is een delta

Slide 46 - Diapositive

Welk land heeft geen Delta?
A
Nederland
B
Irak
C
Egypte
D
Zwitserland

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Vidéo