Herhaling Ne B1 - les 4 - 6 - 14 -16

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Startklaar

Telefoon in je Zakkie, Zakkie in je tas!​

Jas uit + spullen op tafel: Chromebook, lesboek,

JdW-map en etui.​ 

NUMO Nederlands maken.​

Lesprogramma

Wat gaan we vandaag doen?

Herhalen begrijpend lezen: les 4, 6, 14 en 16

Leerdoel

Les 4 Hoe herken je vormen van werkwoorden?

Je leert hoe je de werkwoorden in 

een zin vindt.

In elke goede zin zit minstens één werkwoord.

1. waar
2. niet waar

Een werkwoord zeg wat er in een zin 'gebeurt', of wat iemand doet.

1. waar
2. niet waar

Het hele werkwoord noem je
de ik-vorm.

1. waar
2. niet waar

Hoe noem je het hele werkwoord?

1. ik-vorm
2. ik-vorm+t
3. wij-vorm
4. voltooid deelwoord

Vul het goede werkwoord in, in de goede vorm.

Na schooltijd .......... hij snel naar huis.

1. loop
2. loopt
3. lopen
4. wandelen

Vul het goede werkwoord in, in de goede vorm.

De directeur .......... een praatje met de nieuwe leerlingen.

1. spreekt
2. springt
3. maakt
4. doet

Vul het goede werkwoord in, in de goede vorm.

In de tram .......... Ahmed uit het raam.

1. spreekt
2. kijkt
3. kijk
4. lach

Vul het goede werkwoord in, in de goede vorm.

In de herfstvakantie ............. wij NUMO en SmartRekenen.

1. maak
2. maakt
3. maken
4. typen

Leerdoel

Les 6 - Hoe schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Je leert persoonsvormen in de tegen-

woordige tijd schrijven: ik neem, 

zij loopt, wij pakken

Zo schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd bij "ik":

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. hele werkwoord
4. voltooid deelwoord

Zo schrijf je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd bij "wij/jullie/zij":

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. hele werkwoord
4. voltooid deelwoord

Het hondje (gehoorzamen) goed na de puppycursus.

1. gehoorzaamd
2. gehoorzaamt
3. gehoorzaamdt
4. gehoorzaam

Hij (slapen) altijd zonder een kussen onder zijn hoofd.

1. slaap
2. slaapt
3. slaapdt
4. slaapd

1 uitzondering:
Als je/jij achter de pv staat , dan ...

1. schrijf je alleen de ik-vorm
2. schrijf je het hele ww
3. pas je de gewone regels toe
4. schrijf je ik-vorm+ t

Leerdoel

Les 14 - Hoe schrijf je de trappen van vergelijking?

Je leert wat de trappen van vergelijking 

zijn en waar je op moet letten als je 

ze schrijft.

De overtreffende trap van kort is

1. kort
2. korter
3. kortst

De stellende trap van geel is

1. geel
2. geler
3. geelst

De vergrotende trap van lang is

1. lang
2. langer
3. langst

Mijn broer is ............ in rekenen dan ik.

1. goed
2. goeder
3. beter
4. best

Mama schept ............. rijst op mijn bord.

1. veel
2. meer
3. meest

Welke trap? 

Je krijgt een aantal woorden.

Jij moet kiezen of het woord de 1e, 2e of 3e trap van vergelijking is. 

blond

1. 1e trap
2. 2e trap
3. 3e trap

zuurder

1. 1e trap
2. 2e trap
3. 3e trap

zuurst

1. 1e trap
2. 2e trap
3. 3e trap

Woorden in de vergrotende trap eindigen op...

1. -er
2. -st
3. niks
4. worden nieuwe woorden

Woorden in de overtreffende trap eindigen op...

1. -er
2. -st
3. niks
4. worden nieuwe woorden

Leerdoel

Les 16 - Hoe gebruik je hoofdletters en leestekens?

Je leert hoe je goede zinnen schrijft met 

behulp van hoofdletters en leestekens.

Een zin begint altijd met een hoofdletter en eindigt altijd met een:

1. punt
2. uitroepteken
3. punt of vraagteken
4. punt, uitroepteken of vraagteken

Je schrijft namen altijd met een hoofdletter.

1. waar
2. niet waar

Wat schrijf je nog meer met een hoofdletter?

1. de dagen van de week
2. de maanden van het jaar
3. de seizoenen
4. geen van deze drie

Zet hoofdletters en leestekens:
mevrouw dekker kijkt in de atlas

Zet hoofdletters en leestekens:
rijdt hij al lang op de vrachtwagen

Welke zin is juist?

1. In Mei legt de Kievit zijn eieren.
2. In mei legt de kievit zijn eieren.
3. In mei legt de Kievit zijn eieren.
4. In Mei legt de kievit zijn eieren.

Welke zin is juist?

1. Nederland, België en Luxemburg vormen samen de Benelux.
2. Nederland, belgië en luxemburg vormen samen de benelux.
3. Nederland, België en Luxemburg vormen samen de benelux.