Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
timer
2:00
Binnen twee minuten klaar om te starten!
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
MentorlesMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Goedemiddag
Telefoon op stil in de (telefoon)tas.
Ga rustig zitten.
Open je boek alvast op blz. 40-41.
Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
timer
2:00
Binnen twee minuten klaar om te starten!
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Deze les 45 minuten
10 minuten
5 minuten
20 minuten
5 minuten
5 minuten
Herhaling werkwoordspelling
Korte herhaling uitleg
Tussentijdse evaluatie maken
Huiswerk check
Afronden
Slide 3 - Diapositive
Waar werken in deze les naartoe?
Je weet het verschil tussen tegenwoordige en verleden tijd en weet waaraan je dit kunt herkennen in een zin.
Je kunt de persoonsvorm goed spelling in zowel de t.t. als de v.t.
Slide 4 - Diapositive
Typ de zin over en gebruik hoofdletters en leestekens waar dat moet. Voeg een hoofdletter toe in een citaat als dat moet.
1. de coach zei wie het winnende doelpunt maakt krijgt van mij tien euro
Slide 5 - Question ouverte
Typ de zin over en gebruik hoofdletters en leestekens waar dat moet. Voeg een hoofdletter toe in een citaat als dat moet.
2. inge vroeg aan joop waar heb je dat blikje cola gekocht
Slide 6 - Question ouverte
Typ de zin over en gebruik hoofdletters en leestekens waar dat moet. Voeg een hoofdletter toe in een citaat als dat moet.
3. de grootste havens in europa zijn de havens van rotterdam antwerpen en hamburg
Slide 7 - Question ouverte
Check-
vragen
Werkwoord-
spelling
Slide 8 - Diapositive
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
1. Wie ........... (bepalen - tt) welke positie je in het team krijgt?
Slide 9 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
2. Voor de feestavond gisteren ........... (verkleden - vt) alle leerlingen zich als zombies.
Slide 10 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
3. ........... (Koken - tt) jij weleens voor je broertjes en zusjes?
Slide 11 - Question ouverte
Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
4. Lonneke ........... (binden – vt) de boot stevig vast aan de boom.
Slide 12 - Question ouverte
Tegenwoordige en verleden tijd
De persoonsvorm (pv) is het werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd (t.t.) of in de verleden tijd (v.t.).
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Vidéo
Slide 15 - Diapositive
Noteer de persoonsvorm in tegenwoordige tijd.
De politieagent ... (ontdekken, v.t.) een lichaam in de kelder.
Slide 16 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm in tegenwoordige tijd.
Mijn broer ... (lopen, v.t.) na zijn ongeluk op krukken.
Slide 17 - Question ouverte
Noteer de persoonsvorm in tegenwoordige tijd.
... (blijven, t.t.) jij nog even zitten aan het einde van de les?
Slide 18 - Question ouverte
Slide 19 - Diapositive
Kies de juiste persoonsvorm in de verleden tijd.
Het rotsblok ... (vallen) op een geparkeerde auto.
A
valt
B
vallen
C
valde
D
viel
Slide 20 - Quiz
Kies de juiste persoonsvorm in de verleden tijd.
Hij ... (schrijven) het antwoord stiekem in zijn hand.
A
schreef
B
schrijft
C
schrijfde
D
schreefde
Slide 21 - Quiz
Kies de juiste persoonsvorm in de verleden tijd.
Vorig jaar ... (regenen) het op deze dag.
A
regent
B
regend
C
regente
D
regende
Slide 22 - Quiz
Wat?
Maak de vragen van de tussentijdse evaluatie over leestekens en werkwoordspelling t.t en v.t.
Hoe?
Zelfstandig en in stilte. Benader het als een SO.
Hulp
Steek je vinger op.
Tijd
Twintig minuten.
Waarom?
Ik bekijk hierna je schrijfopdracht en overige TTE's en beslis hierna of je het advies maatwerk krijgt. Ik stuur dit advies dan ook naar je ouders.
Klaar?
Maak de opdrachten van Taalverzorging H1 spelling af.
Tussentijdse evaluatie
timer
20:00
Slide 23 - Diapositive
Waar werken in deze les naartoe?
Je weet het verschil tussen tegenwoordige en verleden tijd en weet waaraan je dit kunt herkennen in een zin.
Je kunt de persoonsvorm goed spelling in zowel de t.t. als de v.t.
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord? Leg uit in je eigen woorden.
Slide 26 - Question ouverte
Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord.
Slide 27 - Question ouverte
Geef een voorbeeld van een zwak werkwoord.
Slide 28 - Question ouverte
Maak een zin waarin het werkwoord (rennen) de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd is.
Slide 29 - Question ouverte
Zij ... (vergeten) vanochtend wat ze mee moest nemen.
A
vergeet
B
vergeedt
C
vergat
D
vergeette
Slide 30 - Quiz
Wij ... (zien) jullie huis vanaf de top van de berg.