Herhaling hoofdstuk 1 en 2

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

De (bepaalde) lidwoorden

De bepaalde lidwoorden in het Nederlands zijn:

de en het

In het Spaans vertaal je deze twee lidwoorden met:

el, la, los of las

Het zelfstandig naamwoord bepaalt welke vertaling je moet gebruiken

Wat is het lidwoord in vrouwelijk enkelvoud in het Spaans?

Wat is het lidwoord in mannelijk enkelvoud in het Spaans?

Een woord is mannelijk als het op een
O eindigt en vrouwelijk als het op een A eindigt.

1. Verdadero
2. Falso

Meervoud

De zelfstandig naamwoorden kunnen in het enkelvoud of in het meervoud staan.

Eindigt het woord op een klinker (a,e,i,o,u), dan krijgt de meervoudsvorm een –s.

Eindigt het woord op een medeklinker, dan krijgt de meervoudsvorm een –es. 

Wat is meervoud voor: la chica?

Wat is meervoud voor la ciudad?

el

la

los

las

Pollo

Consejo

copa

camiseta

libros

cuadernos

sillas

edificios

Uitzonderingen

Soms eindigen de woordjes niet op één van de letters die je op de vorige pagina hebt ingevuld. Bij deze woordjes moet je dus ook het lidwoord dat erbij staat goed leren. 

Por ejemplo: la sal - la canción - el jardín - el tema - la carne

De (onbepaalde) lidwoorden

Het onbepaalde lidwoord in het Nederlands is:

een (enkelvoud)

een paar (meervoud)

In het Spaans vertaal je dit lidwoord met:

un, una, unos of unas

Het zelfstandig naamwoord bepaalt welke vertaling je moet gebruiken.

Hoe vertaal je: een paar steden
(stad = ciudad)

Hoe vertaal je: een paar meisjes

Hoe vertaal je: de jongen

1. un chico
2. el chico
3. los chicos
4. unos chicos

Hoe vertaal je: de dorpen

1. los pueblos
2. unos pueblos
3. Het juiste antwoord staat er niet bij

De werkwoorden ser en estar betekenen allebei.....

Nosotrossomos

Yo soy 

Ellos/ellas son 

tú eres 

él/ella es

Vosotros sois 

Wij zijn 

jij bent

ik ben

Hij/zij is 

Zij zijn 

Jullie zijn 

¿entendido?  =  begrepen?

vervoeg het ww SER op de juiste manier:

1. Mi madre ________ muy guapa.     Mijn moeder is erg knap.

2. Las chicas _______ amigas.            De meisjes zijn vriendinnen.

3. Pablo y yo ___________ vecinos.    Pablo en ik zijn buren.

4. ¿Juan y tú _________ amigos?        Zijn Juan en jij vrienden? 

5. Pablo y Juan _______ hermanos.  P en J zijn broers.   

¿entendido?  =  begrepen?

vervoeg het ww SER op de juiste manier:

1. Mi madre es muy guapa.     Mijn moeder is erg knap.

2. Las chicas son amigas.            De meisjes zijn vriendinnen.

3. Pablo y yo somos vecinos.    Pablo en ik zijn buren.

4. ¿Juan y tú sois amigos?        Zijn Juan en jij vrienden? 

5. Pablo y Juan son hermanos.  Pablo en Juan zijn broers.   

Het rijtje van ESTAR:

YO                                      ESTOY

TÚ                                       ESTÁS

ÉL, ELLA, USTED           ESTÁ

NOSOTROS-AS              ESTAMOS

VOSOTROS-AS              ESTÁIS

ELLOS-AS, USTEDES  ESTÁN 

Vul de juiste vorm van ESTAR in: Yo... enamorado (verliefd).
A: estoy
B: estás
C: está
D: estamos

1. estoy
2. estás
3. está
4. estamos

Hola chicos ¿dónde ...?
A: estáis
B: estamos
C: está
D: estás

1. estáis
2. estamos
3. está
4. estás

¿Cuál es tu numero de teléfono?

Mi número es el 06-...…..

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Esta noche (cenar, nosotros)...........en un restaurante.

Vul de juiste vorm van het werkwoord in: El programa (terminar)...........a las diez y media.

Vul de juiste vorm van het werkwoord in: Ese niño (toser).......mucho.

¿No (vivir)....... en Nueva York?

¿No (aprender, vosotros)........español en vuestro colegio?

Vind je nog iets moeilijk?
Waar wil je nog uitleg over?