toetsvoorbereiding ha2 grammatica

Toetsvoorbereiding grammatica
ww of ng
zww, hww, kww
bvb
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Toetsvoorbereiding grammatica
ww of ng
zww, hww, kww
bvb

Slide 1 - Diapositive

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is een bepaling die meer informatie geeft over een zelfstandig naamwoord (zoals fiets)

Bijvoeglijke bepalingen zijn nooit een zelfstandig zinsdeel, maar maken altijd deel uit van een ander zinsdeel

Slide 2 - Diapositive

 Zo is in de zin ‘Mijn sportieve buurvrouw heeft een mooie fiets’ mijn sportieve buurvrouw het onderwerp en een mooie fiets het lijdend voorwerp. Binnen deze voorwerpen zijn mijn en sportieve bijvoeglijke bepalingen bij buurvrouw en is mooie een bijvoeglijke bepaling bij fiets.

Slide 3 - Diapositive

Voorbepalingen
Vaak staan bijvoeglijke bepalingen vóór het woord of de woordcombinatie waar ze bij horen.



 Bijvoeglijke bepalingen zijn meestal bijvoeglijke naamwoorden (sportief, mooi), bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw) en telwoorden (drie, veel). 

Slide 4 - Diapositive

Toetsvragen die je kunt verwachten
De verdachte man blijkt een bekende van de politie te zijn.
pv =  ....................................................................................................................(0,25 pt.)
ow = . ....................................................................................................................(0,25 pt.)
ng. = . ...................................................................................................................(0,25 pt.)
Wat is het naamwoordelijk deel?  ..........................................................................(0,25 pt.

Slide 5 - Diapositive

antwoorden:
De verdachte man blijkt een bekende van de politie te zijn.
pv = ...................blijkt.................................................................................................(0,25 pt.)
ow = . ........................de verdachte man............................................................................................(0,25 pt.)
ng. = blijkt een bekende van de politie te zijn...........................................................               .(0,25 pt.)
Wat is het naamwoordelijk deel?...........een bekende van de politie..................................(0,25 pt.

Slide 6 - Diapositive

Tot welk zinsdeel behoort het onderstreepte woord?
Na de overstroming bleek het huis geheel onbewoonbaar te zijn geworden.

a. onderwerp
b. naamwoordelijk gezegde
c. bijwoordelijk bepaling

Slide 7 - Diapositive

antwoord
Na de overstroming bleek het huis geheel onbewoonbaar te zijn geworden.

a. onderwerp
b. naamwoordelijk gezegde
c. bijwoordelijk bepaling

Slide 8 - Diapositive

Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) of
naamwoordelijk gezegde (ng).
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-)
In de buurt van kleine kinderen blijkt deze hond erg onbetrouwbaar te zijn.
pv = . ...................................................................................................................(0,25 pt.)
ow = . ...................................................................................................................(0,25 pt.)
wg = . ....................................................................................................................(0,25 pt.)
ng = . ...................................................................................................................(0,25 pt.)
Wat is het naamwoordelijk deel: . ...........................................................................(0,25 pt.)

Slide 9 - Diapositive

antwoorden
In de buurt van kleine kinderen blijkt deze hond erg onbetrouwbaar te zijn.

pv = . ..............................blijkt...................................................(0,25 pt.)
ow = . .................................deze hond........................................................(0,25 pt.)
wg = . ...............................  - ................................................................................(0,25 pt.)
ng = . .................blijkt erg onbetrouwbaar te zijn.................................(0,25 pt.)
Wat is het naamwoordelijk deel: . .............erg onbetrouwbaar.............................(0,25 pt.)

Slide 10 - Diapositive

Benoem de onderstreepte werkwoorden.
Over de kwaliteit van uw producten zijn wij altijd zeer tevreden geweest.
zijn (a) A. hulpwerkwoord B. zelfstandig werkwoord C. koppelwerkwoord (0,5 pt.)
geweest (b) A. hulpwerkwoord B. zelfstandig werkwoord C. koppelwerkwoord (0,5 pt.)

Slide 11 - Diapositive

antwoorden
Over de kwaliteit van uw producten zijn wij altijd zeer tevreden geweest.
zijn (a) A. hulpwerkwoord B. zelfstandig werkwoord 
C. koppelwerkwoord (0,5 pt.)
geweest (b) A. hulpwerkwoord B. zelfstandig werkwoord 
C. koppelwerkwoord (0,5 pt.)

Slide 12 - Diapositive

Overige toetsvragen:
waar/ nietwaar-vragen

Kennisvragen: dus leer de theorie!

Slide 13 - Diapositive