3: taalverandering

Leesboek
Die heb je als het goed is bij je!


De lesstart met 10 minuten lezen in stilte! 
De docent roept je en dan neem je je boek mee naar de docent om de titel te noteren!
timer
10:00
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leesboek
Die heb je als het goed is bij je!


De lesstart met 10 minuten lezen in stilte! 
De docent roept je en dan neem je je boek mee naar de docent om de titel te noteren!
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

dialect en streektaal
Ik begrijp het principe van taalverandering
Je weet wat de Nederlandse taal en straattaal of dialect met elkaar te maken hebben.
Je weet waarom straattaal of dialect gebruikt wordt.
Je vergroot je kennis over straattaal en dialect.

Nederlands
Cursus 4 les 3
BK en KGT: Opdracht 1 t/m 3
Hebben we alle doelen behaald?

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Ik begrijp het principe van taalverandering.
Je weet wat de Nederlandse taal en straattaal of dialect met elkaar te maken hebben.
Je weet waarom straattaal of dialect gebruikt wordt.
Je vergroot je kennis over straattaal en dialect.

Slide 3 - Diapositive

Standaardnederlands
Hoewel we allemaal Nederlands spreken, klinkt het niet bij iedereen hetzelfde. Standaardnederlands is het Nederlands zoals je dat op school leert spreken en schrijven
Eigenlijk is het een verzameling afspraken over de manier waarop je woorden en zinnen uitspreekt en opschrijft. Het Nederlands verandert voortdurend. Er komen woorden bij en er verdwijnen woorden. In de loop van de tijd veranderen de afspraken over de schrijfwijze van woorden, over de uitspraak. 

Slide 4 - Diapositive

Leenwoorden
Woorden die oorspronkelijk uit een andere taal komen.

Bijvoorbeeld: etalage en basketbal

Noem nog eens een voorbeeld

Slide 5 - Diapositive

Taalverandering
Wat zijn typische Nederlandse woorden?

Wat zijn leenwoorden?

Kan je een voorbeeld geven van een nieuw bedacht woord?

Slide 6 - Diapositive

Leenwoorden in je kledingkast.
Welke kleding 
zie je op 
het plaatje hiernaast?
jeans – spijkerbroek
T-shirt
sneakers / gympen
baseballcap – pet

Slide 7 - Diapositive

Taal verandert steeds
Het Nederlands verandert steeds. Als de wereld om je heen verandert, heb je daar nieuwe taal voor nodig. Zodoende is het woord 'computer' pas een paar decennia in gebruik. 

Er zijn ook woorden die verdwijnen. Zo'n woord is 'gladbek'. Wat denk je dat dat betekent?

Slide 8 - Diapositive

Coronawoorden
De coronacrisis heeft ook veel nieuwe woorden opgeleverd, zoals 
coronakapsel, anderhalvemetersamenleving en hoestschaamte

Weet jij nog een ander nieuw coronawoord? 

Slide 9 - Diapositive

STRAATTAAL & DIALECT

Slide 10 - Diapositive

Lesdoel
  • Je weet wat de Nederlandse taal en straattaal of dialect  met elkaar te maken hebben.
  • Je weet waarom straattaal of dialect gebruikt wordt.
  • Je vergroot je kennis over straattaal  en dialect.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

De Nederlandse taal(vormen)

Nederlandse taal -> ook wel standaardtaal of algemene omgangstaal.
Er is niet één soort Nederlands dat door iedereen gesproken wordt.  
Daarnaast zijn er allerlei dialectvormen en jongerentaal -> straattaal.
Talen veranderen continu door de creativiteit van mensen.

Slide 13 - Diapositive

Achtergrond
Wikipedia:
Straattaal, een vorm van jongerentaal, is de mengtaal die jongeren van verschillende culturele en sociale achtergronden in het dagelijks leven spreken op school en op straat, naast de standaardtaal van het land waar ze wonen. Straattaal is aan het eind van de 20e eeuw ontstaan .

Eenvoudig uitgelegd:
Straattaal is een zelfgemaakte taal vol afkortingen in sms- en apptaal, schunnige woorden uit de hiphop en leentermen uit het Marokkaans, Turks, Engels en Surinaams. In Nederland is de basistaal Nederlands. Er wordt gespeeld met lidwoorden, toon, tempo en volume. 


Slide 14 - Diapositive

   Achtergrond 
Wikipedia:
Dialect is in de taalkunde de benaming voor een talige variëteit die niet als standaardtaal geldt.
Nederlandse dialecten zijn nauw verwant aan de Nederlandse taal  -> in hetzelfde taalgebied als het Standaardnederlands  gesproken. Vaak weer onderverdeeld in regiolecten en stadsdialecten.

Eenvoudig uitgelegd:
Dialect is een taal op zich: met een eigen woordenschat, klanken en grammatica.                 
Een dialect kan voor vooroordelen zorgen ('dom', maar gezellig) en kan minder kansen geven bij  bijv. sollicitaties. Een dialect kan soms lastig verstaanbaar zijn voor iemand die het dialect niet spreekt of kent.

Slide 15 - Diapositive

Waarom spreken jongeren straattaal?
  • Het is een codetaal.     
  • Het zorgt voor verbondenheid, maar kan ook mensen uitsluiten.
  • Je toont bij welke groep je sociaal en geografisch hoort.
  • Leuke manier om met taal te spelen-> straattaal kent geen regels ->       heeft een hoog 'do it yourself' gehalte.
  • Boodschap hoeft niet letterlijk onder woorden                                                 gebracht te worden -> én toch is het verband/                                                       de relatie helder.

Slide 16 - Diapositive

Overeenkomsten straattaal & dialect(en)
  • Beide zijn varianten binnen het standaard Nederlands.
  • Wordt naast het Nederlands gebruikt -> dus ook taalvaardig in het Nederlands.
  • Beide zijn een typische 'in-group' spreekstijl' -> onderling kunnen ze elkaar goed verstaan.
  • Verschillen in regio's of groepen -> veel variatie en verandering.
  • Associatie met individuen of groepen met een lage sociale status.
  • Verbondenheid en groepsgevoel.
  • Stoerheid (straattaal) & gezelligheid (dialecten).
  • Kan nadelig zijn voor een succesvolle maatschappelijke carrière -> niet algemeen geaccepteerde norm.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Wanneer is straattaal ontstaan?
A
Eind 20e eeuw
B
Eind 19e eeuw
C
Begin van het jaar 2000

Slide 19 - Quiz

Wat zijn eigenschappen van een dialect?
A
Het wordt op school geleerd.
B
De spelling en grammatica zijn niet vastgelegd.
C
De woordbetekenissen zijn vastgelegd.
D
Maakt deel uit van het culturele erfgoed van een bepaalde regio.

Slide 20 - Quiz

Hoe komt het dat veel jongeren naast de Nederlandse taal ook straattaal spreken?
A
Het wordt gebruikt in songteksten.
B
Jongeren willen graag bij een bepaalde groep horen.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Vidéo

Wat vind jij van mensen die het spreken van dialecten niet accepteren?
A
Ik vind ook dat alleen het standaard Nederlands gesproken mag worden.
B
Ik vind dat het afhankelijk is van het accent.
C
Ik vind dat het afhangt van de situatie.
D
Ik vind dat iedereen een dialect mag spreken.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Vidéo

Aan het werk

Cursus 4 paragraaf 3
BK: blz 90-91 maken opdracht 1, 2 en 3. Klaar?
Doe opdracht 4 met een klasgenoot. Haal de spelregels bij je docent. 
KGT Opdracht 1 t/m 3 maken
timer
10:00

Slide 25 - Diapositive

Hebben we alle doelen behaald?

Ik begrijp het principe van taalverandering.
Je weet wat de Nederlandse taal en straattaal of dialect met elkaar te maken hebben.
Je weet waarom straattaal of dialect gebruikt wordt.
Je vergroot je kennis over straattaal en dialect.

Slide 26 - Diapositive