9.4 Je bloed stroomt 2

Bloedsomloop en bloedvaten
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bloedsomloop en bloedvaten

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Je kunt 3 typen bloedvaten noemen.
2. Je kunt van deze 3 typen bloedvaten de functies beschrijven.
3. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding van het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders noemen.
4. Je kunt in een afbeelding van de dubbele bloedsomloop de kleine en grote bloedsomloop aanwijzen.

Slide 2 - Diapositive

sleep de onderdelen naar de functies
rode bloedcel
witte bloedcel
bloedplaatje
het bestrijden van ziekteverwekkers
het laten stollen van bloed
het transporteren van zuurstof

Slide 3 - Question de remorquage

Sleep de onderdelen naar het hart!
Rechter-
boezem
Rechter-kamer
Linker-
boezem
Linker-kamer

Slide 4 - Question de remorquage

Wat is de functie van bloed
A
Het rondbrengen van stoffen door het lichaam.
B
Het verteren van voedsel.
C
Het afbreken van giftige stoffen.
D
Een rode kleur aan je lichaam geven

Slide 5 - Quiz

Bloedcellen
Rode bloedcellen:
Vervoeren zuurstof, geven kleur aan je bloed

Witte bloedcellen:
Beschermen je lichaam tegen ziekteverwekkers

Bloedplaatjes:
Zorgen dat het bloed stolt om een korstje te maken.
Cette vidéo n'est plus disponible

Slide 6 - Diapositive

Door welke vaten word het bloed vervoerd?
Slagaders: 
Zuurstofrijk bloed
Hebben een dikke gespierde wand, bloed gaat van het hart naar een orgaan.

Aders:
Zuurstofarm bloed
Hebben een dunne wand, bloed gaat van een orgaan naar het hart
Aders hebben kleppen

Haarvaten:
Dunne bloedvaatjes waar een rode bloedcel doorheen past. Bedoeld voor uitwisseling van stoffen

Slide 7 - Diapositive

Slagaders
1: Dikke wand, de bloedruk is hier hoog want het vat komt van het hart af. Het hart pompt het bloed door de slagaders.

2. Gaat van het hart naar een orgaan en is zuurstofrijk.
(longslagader uitzondering, want in de longen komt de zuurstof pas in het bloed)

Slide 8 - Diapositive

Aders
1.Dunne wand, het bloed komt uit de organen, dus de bloeddruk is laag(de wand hoeft niet meer zo sterk te zijn)

2. Van het orgaan naar het hart en is zuurstofarm(de long ader is de uitzondering want in de longen is er zuurstof in het bloed gegaan)
3. Hij heeft kleppen als hiernaast, omdat de bloeddruk zo laag is. Anders zou al het bloed naar je benen terugzakken.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Naamgeving 
Om je bloedvaten te herkennen geven we ze een naam:

Als je de volgende stappen volgt heb je altijd de goede naam:

1.Gaat het bloedvat van het hart naar een orgaan of van een orgaan naar het hart(het bloed stroomt vanaf het hart met de klok mee door het bloedvatenstelsel op het plaatje )
Hart> orgaan = slagader
Orgaan> hart = ader

2. Zoek het orgaan op waar het bloed heen gaat of vandaan komt:
Nr. 12 in de afbeelding: Van het hart naar een orgaan = slagader
Het bloedvat gaat naar de lever= leverslagader

Slide 11 - Diapositive

Naamgeving 
Om je bloedvaten te herkennen geven we ze een naam:
Dit zijn de uitzonderingen 

1. Aorta: De slagader die door heel je lichaam loopt, hier splitsen de lossen orgaanslagaders af.
2. Onderste holle ader:
De ader die vanuit je lichaam naar he hart gaat(het gedeelte onder je hart: "Onderste"holle ader) 
3. Bovenste holle ader:
De ader die vanuit je lichaam naar he hart gaat(het gedeelte boven je hart: "Bovenste"holle ader) 
4. Poortader
Bloedvat tussen de darmen en de lever
5. Kransslagader/ader
Bloedvaten van je hart zelf.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

De bloedsomloop
Dubbele bloedsomloop:
Ons bloed stroomt twee keer door je hart.

Slide 14 - Diapositive

kleine bloedsomloop
grote bloedsomloop

Slide 15 - Question de remorquage

De bloedsomloop
Kleine bloedsomloop: de rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de longen. Vanuit de longen stroomt het bloed naar de linkerhelft van het hart.

Grote bloedsomloop: van de linkerhelft van het hart wordt het bloed het hele lichaam doorgepompt en weer terug naar de rechterhelft van het hart. 

Slide 16 - Diapositive

20. Wat is de stroomrichting van de kleine bloedsomloop? ( Begin bij de kamer van het hart.)
1.
2
3.
4.
5.
Rechterkamer
Longslagader
Longen
Longader
Linkerboezem

Slide 17 - Question de remorquage

Grote bloedsomloop:

onderste
holle
ader
linker
boezem
linker
kamer
rechter
boezem
bovenste
holle
ader
slagader
aorta

haarvaten Hoofd
haarvaten benen

long
slagader
long
ader
rechter
kamer

Slide 18 - Question de remorquage

Slide 19 - Vidéo

Kleine bloedsomloop: Vul de onderdelen van de kleine bloedsomloop in de juiste volgorde.

Start met de ruimte van waaruit het bloed  uit het hart stroomt.
Zuurstofrijk en 
zuurstofarm voeg je aan de juiste bloedvaten toe
1
2
3
4
5
linkerboezem 

longhaarvaten 

longslagader 

linkerkamer 

longader 

rechterboezem 

rechterkamer 

zuurstofrijk 

zuurstofarm 

Slide 20 - Question de remorquage

Grote bloedsomloop: Vul de onderdelen van de grote bloedsomloop in de juiste volgorde. 

Zuurstofrijk en zuurstofarm bij de aorta of holle ader voegen 
Start met de ruimte van waaruit het bloed uit 
het hart stroomt.
1
2
3
4
5
6
7
linkerboezem 

Haarvaten in organen 

aders 

linkerkamer 

aorta 

rechterboezem 

rechterkamer 

zuurstofrijk 

zuurstofarm 

holle ader (onderste of bovenste

slagaders 

Slide 21 - Question de remorquage


Uit welke 4 onderdelen bestaat bloed?
A
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en zuurstof
B
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en koolstofdioxide
C
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en bloedplaatjes
D
bloedplasma, rode-, blauwe bloedcellen en bloedplaatjes

Slide 22 - Quiz

Wat zorgt er voor de rode kleur in rode bloedcellen? Dit kan zuurstof vervoeren.
A
Glucose
B
Koolstofdioxide
C
Glycogeen
D
Hemoglobine

Slide 23 - Quiz

Wat is de belangrijkste taak van de rode bloedcellen?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
voedingsstoffen vervoeren

Slide 24 - Quiz

Opdrachten maken 
Maak opdracht 5 t/m 8 en 12 t/m 17 
Op blz 94 t/m 97
Par. 9.4

Slide 25 - Diapositive