Herhaling 8.1 en 8.2 (B2)

Herhaling 8.1 en 8.2
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Herhaling 8.1 en 8.2

Slide 1 - Diapositive

Spierstelsel
Bloedvatenstelsel
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel

Slide 2 - Question de remorquage

Bloed dat naar het longblaasje stroomt bevat weinig zuurstof
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 3 - Quiz

Sleep de woorden aan de rechterkant naar de juiste plek bij het longblaasje
Longblaasje
Zuurstof
Rode bloedcel
Zuurstofarm bloed
Zuurstofrijk bloed
Lucht
CO2/Koolstofdioxide

Slide 4 - Question de remorquage

Je ziet een tekening van een
longblaasje. Waar staan de K
en de Z voor?

Slide 5 - Question ouverte

Zet de orgaanstelsels op de juiste plek in het schema. 
Bloedvatenstelsel
Ademhalingstelsel
Verteringstelsel

Slide 6 - Question de remorquage

Welk van de antwoorden klopt bij het plaatje van het longblaasje?
A
1= zuurstofrijk bloed Q= zuurstof
B
1=zuurstofarm bloed P=zuurstof
C
1=zuurstofrijk bloed P= zuurstof
D
1=zuurstofarm bloed Q= zuurstof

Slide 7 - Quiz

---->
en
Vergisting bij de mens
glucose
zuurstof
energie
koolstofdioxide
water
melkzuur

Slide 8 - Question de remorquage

ademhaling dankzij het bewegen van de ribben en het borstbeen

Slide 9 - Question ouverte

Ademhalen (kies het juiste begrip)
Bij de borstademhaling/buikademhaling bewegen de ribben en het borstbeen. Door het samentrekken van de tussenribspieren bewegen je ribben omhoog/omlaag en wordt de borstholte groter/kleiner.

Bij de borstademhaling/buikademhaling bewegen het middenrif en de buikwand. Door het samentrekken van je middenrif worden de longen groter/kleiner, zodat je inademt/uitademt.

Borstademhaling
Buikademhaling
Omhoog
Omlaag
Groter
Kleiner
Groter
Kleiner
Inademt
Uitademt

Slide 10 - Question de remorquage

welk nummer is
het longblaasje

Slide 11 - Question ouverte

Bij een ademhaling komt er lucht binnen langs verschillende onderdelen van het ademhalingsstelsel.
Wat is de juiste volgorde (1, 2, 3) bij een diepe ademhaling? 

Juiste moet hier!
1 bronchiën
2 luchtpijp
3 longblaasjes 
1 longblaasjes
2 luchtpijp
3 bronchiën 
1 luchtpijp
2 bronchiën
3 longblaasjes 
1 luchtpijp
2 longblaasjes
3 bronchiën 
1 bronchiën
2 longblaasjes
3 luchtpijp
1 longblaasjes 
2 bronchiën
3 luchtpijp 

Slide 12 - Question de remorquage

Wat gebeurt er in het longblaasje?
A
Zuurstof in het bloed Koolstofdioxide uit het bloed
B
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide in het bloed
C
Zuurstof uit het bloed Koolstofdioxide in het bloed
D
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide uit het bloed

Slide 13 - Quiz

Nodig voor verbranding
Over na verbranding
Zuurstof
Koolstofdioxide
Water
(Energie)
Glucose

Slide 14 - Question de remorquage

De uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide tussen een longblaasje en een bloedvat
noemen we...

Slide 15 - Question ouverte

+
---->
+
en
brandstof
verbrandingsproducten
Verbranding bij de mens
glucose
zuurstof
energie
koolstofdioxide
water

Slide 16 - Question de remorquage

hoe noem je de bloedvaten om de longblaasje heen?

Slide 17 - Question ouverte

Celkern
Celmembraan
Mitochondrium
Cytoplasma
Transportkanalen
Ribosoom

Slide 18 - Question de remorquage

Wat is de belangrijkste functie van het longblaasje?

Slide 19 - Question ouverte

Borstademhaling
Inademen
uitademen
Tussenripspieren
Borstkas
Longen
Luchtdruk in longen
Trekken samen
ontspannen
Breder
Smaller
Kleiner
Groter
Kleiner
Groter

Slide 20 - Question de remorquage

Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Ribosoom
Mitochondriën
Transportkanalen
Bestaat uit water en opgeloste stoffen
Opname en afgifte van stoffen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Maakt eiwit
Maakt energie vrij
Beschermt de inhoud van de cel
Bevat DNA
Vervoer van eiwitten

Slide 21 - Question de remorquage

middenrif
longblaasje
bronchiën
longhaarvat
luchtpijp
neusholte
long
luchtpijptakje

Slide 22 - Question de remorquage

Wat gebeurt er in het longblaasje?
A
Zuurstof in het bloed Koolstofdioxide uit het bloed
B
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide in het bloed
C
Zuurstof uit het bloed Koolstofdioxide in het bloed
D
Zuurstof en Koolstofdioxide gaan beide uit het bloed

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Vidéo

Celbiologie
(onderbouw)
4 soorten cellen
Waar herken je ze aan?

Slide 25 - Diapositive

Celbiologie
(bovenbouw)
Hiernaast is een dierlijke cel weergegeven. 

Hoe heten al deze onderdelen?

(gelukkig kan BINAS je helpen)

Slide 26 - Diapositive

2.3 celmembranen en transport

Slide 27 - Diapositive

doelen 
  • Je kan aangeven op welke manieren transport door het celmembraan kan gaan
  • Je kan beschrijven uit welke onderdelen een celmembraan bestaat
  • Je kan aangeven wanneer er sprake is van actief of passief transport

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Waaruit bestaat een celmembraan voornamelijk?
A
Eiwitten
B
Cholesterol
C
Fosfolipiden
D
Dekweefsel

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Dus: transport van stoffen van een hoge concentratie naar een lage concenratie kost geen energie (passief) en transport van stoffen van een hoge naar een lage concentratie kost wel energie (actief)

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

De eilandjes van Langerhans produceren insuline en glucagon



voor constanthouding bloedsuikerspiegel

(zorgt ervoor dat er altijd ongeveer evenveel suiker 

in je bloed is)

Slide 37 - Diapositive

Eilandjes van Langerhans

Hormoon 1
Insuline
Hormoon 2
Glucagon

Slide 38 - Diapositive

insuline
  • Als je teveel glucose in je bloed hebt wordt insuline afgegeven. 
  • insuline zorgt ervoor dat glucose als glycogeen wordt opgeslagen in de spieren en lever. Dit wordt dan bewaard voor later.
  • De hoeveelheid suiker in je bloed is nu lager!
             glucose => glycogeen

Slide 39 - Diapositive

glucagon
  • Als je te weinig glucose in je bloed hebt wordter glucagon afgegeven.
  • Glucagon zorgt ervoor dat glycogeen wordt omgezet in glucose.
  • De hoeveelheid suiker in je bloed wordt hoger.
          glycogeen => glucose

Slide 40 - Diapositive

suiker gehalte in het bloed wordt lager
glucose gehalte in het bloed wordt hoger
Insuline. Maakt van glucose: glycogeen. Het suiker gehalte in het bloed wordt lager
eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
glucagon
Maakt van g;ycogeen weer glucose => suiker gehalte wordt hoger
lever
glucose
glycogeen

Slide 41 - Diapositive