Zelftoets T5T6_1OK

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Hoe goed ken je de leerstof van thema 5 en 6?

😒🙁😐🙂😃

Het onderwerp van een tekst is ...

1. meestal gelijk aan de titel van de tekst.
2. meestal te vinden in de eerste zin van de tekst.
3. geen van voorgaande.

Het onderwerp van de tekst is ...

1. over wie/waarover een tekst gaat.
2. wat de schrijver er meer over vertelt.

De hoofdgedachte van een tekst is ...

1. meestal gelijk aan de titel van de tekst.
2. meestal te vinden in de eerste zin van de tekst.
3. geen van voorgaande.

Het onderwerp van de tekst is ...

1. over wie/waarover een tekst gaat.
2. wat de schrijver er meer over vertelt.

Wat is het onderwerp van deze tekst?

1. Een speciaal insect
2. De bidsprinkhaan
3. Dood na paring

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

1. Het vrouwtje van de bidsprinkhaan eet het mannetje na de paring op.
2. De bidsprinkhaan is een diertje dat in warme gebieden leeft.
3. De bidsprinkhaan is een heel speciaal insect.

Wat is het onderwerp van deze tekst?

1. Knuffeldieren als straf
2. Brandstichting
3. Jongen van 6 jaar

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

1. In Dordrecht (Nederland) stichtten twee jongens van 6 en 8 jaar donderdag brand bij een woning.
2. Twee jonge brandstichtertjes gaven als straf hun knuffeldieren aan de slachtoffers van hun daad.
3. Omwonenden wisten het vuur snel te blussen.

Wat is de juiste spelling?
t__be tandpasta

1. u
2. uu

Wat is de juiste spelling?
ki__enhok

1. p
2. pp

Wat is de juiste spelling?
geneesmi__el

1. d
2. dd

Wat is de juiste spelling?
spe__etjes

1. l
2. ll

Wat is de juiste spelling?
b__ren

1. u
2. uu

Wie is de persoon met een missie?

Wat is het doel van deze persoon?

Waar worden de jurkjes verspreid?

Wanneer wil deze persoon de jurkjes klaar hebben?

Mijn kleine zus is altijd het zonnetje in huis.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Als je onze hond plaagt, dan laat hij zijn tanden zien.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Soms loopt mijn moeder tegen me te blaffen als ik mijn kamer niet opruim.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Ze is heel erg mager.

1. Ze is zo dood als een pier.
2. Ze is zo mager als een graat.
3. Ze is zo gezond als een vis.

Heel erg moe zijn.

1. Zo bleek als de dood.
2. Zo dood als een pier.
3. Zo moe als een hond.

Heel erg ziek zijn.

1. Zo ziek als een hond.
2. Zo dood als een pier.
3. Zo bleek als de dood.

Luister naar het woord dat je leerkracht dicteert.

Luister naar het woord dat je leerkracht dicteert.

Luister naar het woord dat je leerkracht dicteert.

Luister naar het woord dat je leerkracht dicteert.

uitdrukking

verzameling prenten

meer dan

doorbrengen

oorsprong

vermijden

ruim

collage

zegswijze

beleven

bron

ontwijken

Hoe goed ken je de leerstof van thema 5 en 6?

😒🙁😐🙂😃