Semana 48 - U1 Hacer frases y preguntas, nacionalidades y países

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a hacer frases y preguntas leer ik hoe ik zinnen en vragen maak

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a hacer frases y preguntas leer ik hoe ik zinnen en vragen maak

Slide 1 - Diapositive

Hacer frases Zinnen maken
Paso a paso Stap voor stap

Slide 2 - Diapositive

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp 

Slide 3 - Diapositive

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)

Slide 4 - Diapositive

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 

Slide 5 - Diapositive

Vertaal: Wij heten Sam en Max.

Slide 6 - Question ouverte

Vertaal: De meisjes zijn twaalf jaar.

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal: Lucas en ik spreken Spaans.

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal: Ik luister muziek.

Slide 9 - Question ouverte

Hacer preguntas Vragen stellen
Paso a paso Stap voor stap

Slide 10 - Diapositive

Hacer preguntas Vragen stellen
(1) El interrogativo Het vraagwoord: (wie,wat,waar,wanneer,hoe...)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) El sujeto Het onderwerp (vaak weggelaten)
(4) Lo demás De rest 

Slide 11 - Diapositive

Interrogativos Vraagwoorden
Hoe?
¿Cómo?
Waar?
¿Dónde?
> let op, waarvandaan? = ¿de dónde?
Wanneer?
¿Cuándo?
Wat / Welk(e)?
¿Qué? / ¿Cuál? / ¿Cuáles?

> vóór es bijna altijd cuál
> vóór son bijna altijd cuáles
behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
Wie?
¿Quién? / ¿Quiénes?

> bij enkelvoud quién (Quién es ella? Wie is zij?)
> bij meervoud quiénes (¿Quiénes son ellas? Wie zijn zij)
Hoeveel?
¿Cuánto? / ¿Cuánta? ¿Cuántos? ¿Cuántas?

> passen zich aan naar mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud:
¿Cuántos años tienes? 'Hoeveel jaren heb jij?'

Slide 12 - Diapositive

Welk vraagwoord heb je nodig?

Hoe heet jij?
A
¿Cómo?
B
¿Cuál?
C
¿Cuándo?
D
¿Cuánto?

Slide 13 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Wie zijn jullie?
A
¿Cuál?
B
¿Quién?
C
¿Quiénes?
D
¿Cuáles?

Slide 14 - Quiz

Welke vraagwoord heb je nodig?

Wanneer is jouw verjaardag?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 15 - Quiz

Welk vraagwoord heb je nodig?

Waar woon je?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 16 - Quiz

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 10-12 ejs 9,10,13,14

- leren: je aantekeningen over werkwoorden vervoegen
- van de woordenlijst die je hebt gekregen: het blokje 
'Los verbos - De werkwoorden'

Slide 17 - Diapositive

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...sé nombrar algunos países kan ik landen benoemen
2. ...sé contar la nacionalidad de alguien kan ik vertellen waar iemand vandaan komt

Slide 18 - Diapositive

¿De dónde eres? (LT p 22)
Ejercicio 1

1. Lees de tekst.

2. Schrijf alle landen en nationaliteiten
die worden genoemd op in je schrift.

Slide 19 - Diapositive

¡Ojo! Let op!
el chico alemán - la chica alemana

Het bijvoeglijk naamwoord verandert als diegene een meisje of een vrouw is. Het verandert ook bij meervoud (alemanes - alemanas). 

Slide 20 - Diapositive

¿De dónde eres? (LT p 22)
El ping-pong de las nacionalidades

1. In twee/drietallen, speel het spel. Je mag 
voor deze ene keer gooien met een gum of
ander klein voorwerp (geen pennen).

2. Let op de vrouwelijke vorm!

Slide 21 - Diapositive

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 13-15 ejs 1,2,4,5

- leren: landen en nationaliteiten (vocalijst)
- leren: LT p 27 blokken C,D,E (grammatica)



Slide 22 - Diapositive