Paragraaf 5: Dieren bewegen

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 2: Bewegen

Paragraaf 5: Dieren bewegen

Wat gaan we doen?

• Leerdoelen doornemen
• Uitleg paragraaf 5: Dieren bewegen
• Aan het werk!  
• Afsluiting

Benoem de even onderdelen

Welk nummer geeft een beencel aan?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Waar staan de wervels in de juiste volgorde?

1. Halswervels - lendenwervels - borstwervels - heiligbeen - staartbeen
2. Borstwervels - halswervels - lendenwervels - heiligbeen - staartbeen
3. Halswervels - borstwervels - lendenwervels - staartbeen - heiligbeen
4. Halswervels - borstwervels - lendenwervels - heiligbeen - staartbeen

Welk bot is gebroken?

Leerdoelen

Aan het eind van deze les kan ik...

• Beschrijven hoe dieren met een wervelkolom bewegen;
• Beschrijven waarom dieren zo snel gaan;
• Beschrijven hoe de bouw samenhangt met de leefwijze;
• Beschrijven hoe ongewervelde dieren bewegen;

Bewegen met een wervelkolom

Gewervelden hebben een wervelkolom.

Je kan deze dieren verdelen in 2 grote groepen:

• Wervelkolom beweegt heen en weer (amfibieën, vissen, reptielen);
• Wervelkolom beweegt op en neer (vogels, zoogdieren)

Dieren bewegen snel

• Topgangers (lopen op de toppen van hun tenen)
• Teengangers (lopen op hun tenen)
• Zoolgangers (lopen op hun hele voetzool)

Skelet en leefwijze

Skeletten van gewervelden hebben vaak hetzelfde bouwplan. Dit noem je homologe structuren.

• De vorm van de ledematen verschilt
• Dit hangt samen met de leefwijze

Ongewervelden bewegen

Dieren zonder wervelkolom zijn ongewervelde dieren. 

• Sommige hebben een uitwendig skelet.
• Aan dit skelet zitten kleine spiertjes voor de beweging.
• Sommige hebben helemaal geen skelet
• Hier trekken kring- en lengtespieren zich afwisselend samen voor de voortbeweging.

Aan het werk!

Wat: Paragraaf 2.1 t/m 2.5

Hoe: Fluisteren, zachtjes overleggen met je buur

Tijd: 15 minuten

Hulp: Overleg met je buur/raadpleeg je boek/steek je vinger op

Klaar: Nakijken en verbeteren.

Uitkomst: Paragraaf 2.1 t/m 2.5 zijn af

Benoem de onderdelen P, Q, R, S en T.

Welke letter geeft de plaats aan waar zich een bloedvat bevindt?

1. P
2. Q
3. R

1. Kraakbeenweefsel
2. Spierweefsel
3. Zenuwweefsel
4. Beenweefsel

Benoem de letters P en Q.

Welke tekening geeft kraakbeenweefsel weer?

1. 1
2. 2
3. 3