Adjectives en Adverbs

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Adjectives en Adverbs
Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat een adjective en een adverb is

Slide 3 - Diapositive

Introduceer het leerdoel van de les.
Adjectives and adverbs: wat weet je hier nog van?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn adjectives?
Een bijvoeglijke naamwoord zegt wat over iets of iemand

  1.  Het hongerige meisje -> The hungry girl
  2. De eenzame wolf -> The lonely wolf
  3. De zwarte auto -> The black car

Slide 5 - Diapositive

Leg uit wat adjectives zijn en hoe ze worden gebruikt.
Examples of adjectives
Groot, klein, mooi, lelijk, snel, traag, slim, dom, grappig, serieus

wordt

Big, small, beautiful, ugly, fast, slow, smart, dumb, funny, serious

Slide 6 - Diapositive

Geef voorbeelden van verschillende adjectives.
The woman is happy
Wat is de adjective?
A
woman
B
is
C
happy
D
the

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

George has long hair
Wat is de adjective?
A
has
B
long
C
hair
D
george

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jim is a funny guy
Wat is de adjective?
A
Jim
B
guy
C
funny
D
is

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn adverbs?
Een  bijwoord zegt iets over de manier waarop, dus hoe

  1. Het meisje praatte zachtjes -> The girl spoke quietly 
  2. De auto rijdt snel -> The car drives quickly
  3. Hij wacht geduldig -> He patiently waits for tomorrow

Slide 10 - Diapositive

Leg uit wat adverbs zijn en hoe ze worden gebruikt.
Examples of adverbs
Snel, langzaam, goed, slecht, vaak, zelden, luid, stil

becomes

fast, slowly, well, badly, often, rarely, loudly, quietly

Slide 11 - Diapositive

Geef voorbeelden van verschillende adverbs.
Wat is de adverb?

The students quickly finished their homework.
A
students
B
quickly
C
finished
D
homework

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de adverb?

She drove home fast
A
She
B
drove
C
home
D
fast

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de adverb?

The teacher is incredibly angry
A
Teacher
B
Is
C
Angry
D
Incredibly

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Staat er een adjective of adverb in deze zin?

She dances wonderfully
A
Adjective
B
Adverb

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Staat er een adjective of adverb in deze zin?

The garden is beautiful
A
Adjective
B
Adverb

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Adjectives and Adverbs: slepen
Adjective = bijv. naamw.
Adverb = bijwoord
gently
beautiful
good
understandable
beautifully
usually
well
poor
gentle
alive

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Adjectives and adverbs
She skates ....
A
fastly
B
fast

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Adjectives and Adverbs
It rains ...
A
Terrible
B
Terribly

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Adjectives and adverbs
She sings.....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe voel je je over dit onderwerp?
Ik vind dit makkelijk
Ik wil herhaling hierover
Ik vind dit heel moeilijk
Ik denk dat dit wel goed komt op de toets in periode 4!

Slide 21 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions

Make exercise 14 in File 7
Done? Raise your hand! 

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions