REKENTAAL WISK X HOOFDSTUK 1

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Secundair onderwijs

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welke rekentaalwoorden heb je onthouden?

Slide 3 - Carte mentale

SCHRIJF de som in letters en reken uit.
9 + 8 =

Slide 4 - Question ouverte

SCHRIJF de som in letters en reken uit.
8 x 4 =

Slide 5 - Question ouverte

SCHRIJF de som in letters en reken uit.
20 : 5 =

Slide 6 - Question ouverte

SCHRIJF de som in letters en reken uit.
40 - 8 + 6 =

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Diapositive

GROEPSOPDRACHTEN
1. VERDEEL jullie in 3 groepen van 3.
2. GEEF jullie groep een naam.
3. NEEM een blad en een balpen.
4. ROLLEN:
- 1 leerling schrijft.
- 2 leerlingen geven het antwoord.

Slide 9 - Diapositive

OPDRACHT 1: plus of min
1. Is het plus of min?
2. Draai aan het rad en zeg het juiste antwoord.
3. Heb je het fout? Dan mag de volgende groep antwoorden tot er gemist wordt.

Zie:  https://wordwall.net/resource/36671046 

Slide 10 - Diapositive

OPDRACHT 2: alles door elkaar
1. MAAK een tabel.





2. SCHRIJF het woord in de juiste kolom.
Zie: https://wordwall.net/nl/resource/36671238/rekentaal-thema-1

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

TOT HIER !

Slide 14 - Diapositive

LEES de getallen correct.

21
35
76
96
255
363
299
1.200
1.030
1.325
25.000
46. 289
123.000
100.000
145.987
1.000.000
1.345.980

Slide 16 - Diapositive

SCHRIJF de getallen correct.
1. 21
2. 80
3. 35
4. 100
5. 120
6. 875
7. 1.020

Slide 17 - Diapositive

LUISTER. SCHRIJF wat je hoort op.
1.  Ik heb 20 en haal er 4 af.
2. Ik heb 345 en doe er 45 bij.
3. Ik vermenigvuldig 5 met 7.
4. Ik deel 500 door 10.
5. Wat is het verschil van 690 en 90?

Slide 18 - Diapositive

3 is een cijfer.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

13 is een cijfer.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

136.000 is een getal.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Het cijfer 496 bestaat uit de getallen 4, 9 en 6.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

In het getal 4.235 is het cijfer 2 een honderdtal.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

In het getal 41.365 is het cijfer 5 een tiental.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

In welk getal heeft het cijfer 4 de waarde van 4.000?
A
2.345
B
4.234
C
1.234
D
2.341

Slide 25 - Quiz

In welk getal heeft het cijfer 8 de waarde van 800?
A
9.385
B
4.738
C
1.834
D
8.345

Slide 26 - Quiz

MAAK een getal waarin 1 een duizendtal is, 4 een honderdtal, 9 een tiental en 3 een eenheid.

Slide 27 - Question ouverte

TEKEN een getallenlijn.
Je start bij het getal 20 en eindigt bij het getal 40.

Slide 28 - Diapositive

SCHRIJF de getallen op volgorde van groot naar klein.
9
4
0,10
16
10
40
1
0

Slide 29 - Diapositive

BEANTWOORD de vragen.
1. Welk getal staat in het midden?
2. Welk getal is het grootst?
3. Welk getal is het kleinst?
4. Welke getallen zijn er groter dan 10?
5. Welke getallen zijn er kleiner dan 4?

Slide 30 - Diapositive

Welke som en antwoord horen bij de zin? Wat is het quotiënt van 18 en 2?

Slide 31 - Question ouverte

Welke som en antwoord horen bij de zin? Hoeveel is 35 en 56 in totaal?

Slide 32 - Question ouverte

Welke som en antwoord horen bij de zin? Wat is het verschil van 40 en 5?

Slide 33 - Question ouverte

Welke som en antwoord horen bij de zin? Ik heb 30 en doe er 20 bij.

Slide 34 - Question ouverte

Welke som en antwoord horen bij de zin? Ik trek 1 af van 50.

Slide 35 - Question ouverte

MAAK een getal die bestaat uit 5 cijfers, waarbij 3 een honderdtal is.

Slide 36 - Question ouverte

SCHRIJF de getallen op volgorde van groot naar klein.
nul 
heel (= 1)
kwart (= 1/4)
halve (= 1/2)
driekwart (= 3/4)

Slide 37 - Diapositive