Trema, accent en koppelteken

SPELLING
trema, koppelteken en accent
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

SPELLING
trema, koppelteken en accent

Slide 1 - Diapositive

Doel
Vandaag herhalen: 
  • wat een trema is
  • welke accenten er in een woord zitten

Slide 2 - Diapositive

wanneer gebruik je een trema?

Slide 3 - Carte mentale

Trema
Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken 
hoe je een woord uitspreekt.

Slide 4 - Diapositive

Trema?
tatoeage
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz

Trema?
financieel
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Trema?
poeziealbum
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Trema?
industriele
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 9 - Quiz

Een trema maakt duidelijk hoe je een woord uitspreekt.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Op buiig hoort geen trema, want je kunt dit niet verkeerd uitspreken.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

welke accenten ken je in de Nederlandse taal?

Slide 12 - Carte mentale

Accent
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt.

Wij gebruiken drie accenttekens in Nederland:
  • accent aigu (streepje naar rechts): cliché
  • accent grave (streepje naar links): barrière
  • accent circonflexe (dakje): enquête

Slide 13 - Diapositive

Is zestien ampere/ampère genoeg?

Slide 14 - Question ouverte

Haar acné/acne is soms erg opvallend.

Slide 15 - Question ouverte

Is dat wel lekkere patee/paté?

Slide 16 - Question ouverte

Hij wilde persé/per se naar de film.

Slide 17 - Question ouverte

Die enquete/enquête is opgesteld door de leerlingen.

Slide 18 - Question ouverte

Is dat nu echt serieus/sérieus?

Slide 19 - Question ouverte

Voila/Voilà, daarmee is het werk afgelopen.

A
Voila
B
Voilà

Slide 20 - Quiz

Okee/Oké, daar kan ik me wel bij neerleggen.

A
Okee
B
Oké

Slide 21 - Quiz