Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Grammar Chapter 1
Slide 1 - Diapositive
Past Simple
De verleden tijd. Maak je door achter het ww -ed te zetten. Eindigt het ww al op een -e? Dan alleen een -d erachter.
VB: I shared my meal with him.
Share eindigt op een -e, dus alleen een -d erachter.
Slide 2 - Diapositive
Present Perfect
Verleden tijd, maar het is nu nog aan de gang.
Maak je door have of has te kiezen + voltooid deelwoord.
VB: I have worked there since 2019. Have worked.
Regelmatig ww.
VB: She has left for work, she's not at home. Has left. Onregelmatig ww.
Slide 3 - Diapositive
Past Continuous
De past continuous gebruik je om te benadrukken dat iets een tijdje heeft geduurd in de verleden tijd.
De past continuous maak je door was of were te kiezen + -ing achter het ww te zetten.
VB: I was working when he called.
VB: You were talking the whole time!
Slide 4 - Diapositive
Past simple or present perfect
Gebruik de verleden tijd of de voltooid tegenwoordige tijd.
Slide 5 - Diapositive
I ............. (work) here since 2010.
A
worked
B
have worked
C
was working
Slide 6 - Quiz
Present perfect
I have worked here since 2010.
Je werkt hier sinds 2010, dus verleden tijd, maar nu nog aan de gang. Since is een signaalwoord voor de present perfect.
Slide 7 - Diapositive
My dad .............. (write) a lot of articles when he was younger.
Slide 8 - Question ouverte
Past simple
My dad wrote a lot of articles when he was younger.
Toen hij jong was, is verleden tijd. Niets in deze zin wijst erop dat hij dit nog steeds doet.
Slide 9 - Diapositive
She.... (not - see) him for years. She keeps looking for him.
A
didn't see
B
has not seen
C
was not seeing
Slide 10 - Quiz
Present perfect
She has not seen him for years. She keeps looking for him.
Zij mist hem al jaren, ze blijft hem zoeken. Kortom, verleden tijd, naar het is nu nog aan de gang.
Slide 11 - Diapositive
When I was in primary school, I .... (hear) my teacher yell my name.
Slide 12 - Question ouverte
Past simple
When I was in primary school, I heard my teacher yell my name.
Toen je op de basisschool zat is verleden tijd en niet meer aan de gang.
Slide 13 - Diapositive
I ... (lost) my keys. Can you help me find them, please?
Slide 14 - Question ouverte
Present Perfect
I have lost my keys, can you help find them, please?
Je bent je sleutels kwijt, verleden tijd maar je hebt nu iemand nodig om ze te zoeken. Kortom, verleden tijd, maar nu nog aan de gang.
Slide 15 - Diapositive
When I was a kid, I ... (wear) pink trainers.
Slide 16 - Question ouverte
Past simple
When I was a kid, I wore pink trainers.
Toen je een kind was, verleden tijd, droeg je roze sneakers. Niets duidt erop dat je dit nog doet. Kortom, verleden tijd.
Slide 17 - Diapositive
Negations & Questions
Slide 18 - Diapositive
Negations
Negations zijn ontkenningen.
VB: I am not a teacher.
Je maakt een ontkenning door not achter to be, have got of hulpwerkwoorden te zetten. Als deze NIET in de zin staan, voeg dan don't, doesn't of didn't toe. LET OP: Het werkwoord gaat terug naar de tegenwoordige tijd!
Slide 19 - Diapositive
Hulpwerkwoorden
In het Engels heten deze modals.
Can, could, may, might, must, should, will, ought to
Slide 20 - Diapositive
Don't / doesn't / didn't
Don't gebruik je bij: I, you, we, they
Doesn't gebruik je bij: he/she/it
Didn't gebruik je in de verleden tijd.
Slide 21 - Diapositive
Maak de zinnen ontkennend, schrijf je hele zin op.
Slide 22 - Diapositive
1. He was watching TV all morning.
Slide 23 - Question ouverte
He was not (wasn't) watching TV all morning.
Achter de vorm van to be ( in dit geval was ) zet je not.
De vormen van to be:
I am / was
He/she/it is/ was
We/you/they are / were
Slide 24 - Diapositive
Otis wanted to walk to the park.
Slide 25 - Question ouverte
Otis didn't want to walk to the park.
Omdat er wanted in de zin staat, weten we dat het om verleden tijd gaat.
Er staat geen vorm van to be, have got of een hulp werkwoord in de zin. Nu moet je dus don't/doesn't of didn't invullen.
Didn't gebruik je altijd bij de verleden tijd, maar je MOET het werkwoord aanpassen. Dit wordt de tegenwoordige tijd!
Slide 26 - Diapositive
I had pets growing up.
Slide 27 - Question ouverte
I didn't have pets growing up.
Growing up is verleden tijd. Gezien er geen to have, to be of hulpwerkwoord in de zin staat moeten we didn't toevoegen. Het werkwoord (had) brengen we terug naar de tegenwoordige tijd.
Dus have.
Slide 28 - Diapositive
Maak de zinnen vragend, schrijf de hele zin op.
Slide 29 - Diapositive
Ilja was the first who saw me coming in.
A
Did Ilja saw me coming in?
B
Was Ilja the first who same me coming in?
Slide 30 - Quiz
You can tell me everything.
Slide 31 - Question ouverte
Can you tell me everything?
Vraagzinnen met een vorm van to be, to have got en hulpwerkwoorden maak je door het hulpwerkwoord vooraan in de zin te zetten. Bij andere werkwoorden gebruik je do/does/didn't.