Nakijken T7

Economie 
Klas:
Mavo 4
Hoofdstuk:
Hoofdstuk 3,4
Onderwerp:
PTA T7
                                

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 28 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Economie 
Klas:
Mavo 4
Hoofdstuk:
Hoofdstuk 3,4
Onderwerp:
PTA T7
                                

Slide 1 - Diapositive

To do Today
Wat
Bespreken PTA
Afronden hoofdstuk 5
Lesdoelen:
Huiswerk:
Leren: 
Maken: 

Slide 2 - Diapositive

Vraag 1
Vaste kosten zijn:
-Afschrijving van de bedrijfswagen
- Maandelijkse vergoeding adminstratiekantoor
Variabele kosten zijn:
- Benzinekosten
- Kosten van het water
- Kosten schoonmaakmiddel
(deze kosten zijn namelijk afhankelijk van hoeveel adressen het beddrijf heeft).

Slide 3 - Diapositive

Vraag 2
Een van de manieren om te berekenen:

Aantal ramen x kostprijs = 680 x  0,50 = 340 
vaste kosten =                                                   1000 
Totale kosten = 1340
1340 : 680 = 1,97

Slide 4 - Diapositive

Vraag 3
  1.  stijgende vaste kosten zorgen voor een hogere kostprijs = j
  2. Hoe meer er geproduceerd wordt, hoe lager de vaste kosten per product. = j
  3. Wanneer je flexibel arbeidskrachten in dienst hebt, zijn de loonkosten variabel. = j

    Slide 5 - Diapositive

    Vraag 4
    Per 100 km bespaart hij 8 – 6 = 2 liter × € 1,50 = € 3
       De totale besparing is 125.000 ÷ 100 × € 3 = € 3.750 per jaar. 
     Daarmee verdient hij de extra afschrijving van € 250 × 12 = 
    € 3.000 per jaar ruimschoots terug. 

    Slide 6 - Diapositive

    Vraag 5
    Verkoopprijs excl. btw = 1,15 × € 171 = € 196,65 
      Verkoopprijs inclusief btw = 1,21 × € 196,65 = € 237,95

    Slide 7 - Diapositive

    Vraag 6
    Supermarkten verkopen heel veel producten. Heel veel keer een kleine winstmarge levert in totaal genoeg (bruto)winst op.
      (Bij juwelierszaken is het omgekeerd: ze verkopen veel minder, en moeten op elk product een grote winstmarge hebben om aan voldoende (bruto)winst te komen.)

    Slide 8 - Diapositive

    Vraag 7
    Omzet 480 × € 2 = € 960
       Inkoopwaarde € 150 –
       Brutowinst € 810 
      Kosten: € 175 + (7 × € 40) + € 125 = € 580 -
       Nettoresultaat € 230 winst

    Slide 9 - Diapositive

    Vraag 8
    Bij een prijs van € 2,50 is de omzet 40 × € 2,50 = € 100 per uur.
      Bij een prijs van € 1,50 is de omzet 60 × € 2 = € 120 per uur.
      De omzet neemt met € 20 toe.

    Slide 10 - Diapositive

    Vraag 9
    Antwoord   A
    Door het slechte weer kopen minder mensen popcorn. De vraag neemt af. De lijn verschuift dus naar links.

    Slide 11 - Diapositive

    Vraag 10
    Door een hogere arbeidsproductiviteit nemen de VASTE kosten per product af. Daardoor daalt de kostprijs per product

    Slide 12 - Diapositive

    Vraag 11
    Het tasje is een heterogeen product. Er zijn verschillende aanbieders maar de inhoud van elke aanbieder verschilt.

    Slide 13 - Diapositive

    Vraag 12
    Antwoord B
    Zie vraag 11

    Slide 14 - Diapositive

    Vraag 13
    Consumenten. Zij betaalden te veel voor computer- en tv-schermen. Door de prijsafspraken waren de prijzen hoger dan wanneer deze bedrijven vrij met elkaar hadden geconcurreerd.
    (ook goed: bedrijven die niet aan het kartel meededen = oneerlijke concurrentie)

    Slide 15 - Diapositive

    Vraag 14
    Verboden prijsafspraken tussen producenten noem je een kartel of kartelvorming.

    Slide 16 - Diapositive

    Vraag 15
    In totaal zijn er 5,2 mln + 1,8 mln + 1,0 mln = 8,0 mln werkenden.
      Vaste baan: 5,2 mln ÷ 8,0 miljoen × 100 = 65%


    Slide 17 - Diapositive

    Vraag 16
    Antwoord C

    Slide 18 - Diapositive

    Vraag 17
    - Minder leningen zorgen voor minder (rente)kosten, waardoor de winst stijgt. Een hogere winst kan de aandeelhouders meer dividend opleveren.
      - Als de onderneming minder schulden heeft, verbetert de financiële positie van de onderneming (betere verhouding eigen vermogen / vreemd vermogen), waardoor de koers van de aandelen kan stijgen.

    Slide 19 - Diapositive

    Vraag 18
    Naamloze vennootschap & Besloten vennootschap
    (alleen beide goed 1 punt)

    Slide 20 - Diapositive

    Vraag 19
    Antwoord A
    hier is sprake van leeftijdsdiscriminatie

    Slide 21 - Diapositive

    Vraag 20
    Antwoord D

    De gewenste 75% is nog niet gehaald maar het aantal vrouwen wat is gaan is gaan werken is gestegen.


    Slide 22 - Diapositive

    Vraag 21
    Werknemersverzekering: 
    WW Uitkering aan werkloze werknemers 1p
    WIA arbeidsongeschikte werknemers 1p
    (wao ook goedgekeurd)

    Slide 23 - Diapositive

    Vraag 22
    Loonkosten per jaar: 
       12 × € 2.640 = € 31680
    31680 × 1,08 = 34408,80
    34408,80 × 1,235 = € 42.254,78 
      • Aantal gewerkte uren per jaar: 46 × 36 = 1.656 uur
       € 42.254,78 ÷ 1.6565 = € 25,52 per uur. 

    Slide 24 - Diapositive

    Vraag 23
    1. Krappe
    2. Kleiner
    (alleen 1 punt bij beide goed)

    Er is in dit geval veel vraag naar goed personeel maar is er weinig goed personeel te vinden (weinig aanbod)

    Slide 25 - Diapositive

    Vraag 24
    Antwoord B

    Slide 26 - Diapositive

    Vraag 25
    Als bedrijven beter kunnen concurreren, gaan ze meer verkopen. De productie neemt hierdoor toe. Bedrijven hebben hierdoor meer personeel nodig, waardoor de werkloosheid kan verminderen.

    Slide 27 - Diapositive

    Vraag 26
    Antwoord A

    Het goaat weer goed met de economie, meer productie dus meer mensen nodig = conjuncturele werkloosheid

    Slide 28 - Diapositive