Oefenvragen hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4
Boeren, heren en monniken


Oefenvragen
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 4
Boeren, heren en monniken


Oefenvragen

Slide 1 - Diapositive

Doelen
  • Alle leerdoelen van hoofdstuk 4.

Slide 2 - Diapositive

Wat is de naam van het tijdvak?
A
Tijd van jagers en boeren (tot 3000 v.C.)
B
Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. tot 500 n.C.)
C
Tijd van monniken en ridders (500-1000)
D
Tijd van steden en staten (1000-1500)

Slide 3 - Quiz

Romeinse Rijk
Middeleeuwen
Beide periodes
De meeste mensen leefden van de landbouw.
Mensen trokken van het platteland naar de stad.
Er bestonden enkele aparte koninkrijken
De mensen hadden veel last van plunderingen en oorlog
Handelaren en ambachtslieden vormden een aparte sociale laag

Slide 4 - Question de remorquage

Wat was een grote economische verandering rond 500?
A
De steden liepen leeg en men verhuisde naar het platteland
B
De islam ontstond doordat Mohammed naar Medina ging
C
Karel de Grote werd keizer van het Frankische Rijk
D
Er waren veel oorlogen met de Germaanse stammen

Slide 5 - Quiz

Wat past NIET bij een agrarische samenleving?
A
Landbouw
B
Boeren
C
Dorpjes
D
Steden

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraak over een domein is juist?
A
Een domein bestond alleen uit het vroonland en het hoeveland
B
Domeinen ontstonden toen boeren samenwerkten voor bescherming
C
Een domein was altijd een aaneengesloten gebied, in bezit van een domeinheer
D
Een domeinheer was eerst vaak een machtige boer met een eigen legertje

Slide 7 - Quiz

Waarom zocht een boer bescherming bij een heer?
A
Deze had vaak een eigen legertje en een kasteel om te schuilen
B
Deze was de koning van een groot stuk land
C
Deze kon genoeg geld bieden voor eigen bescherming
D
Deze had goede handelscontacten

Slide 8 - Quiz

Hoe noemen we een boer die geen eigen grond had, maar die bij een heer ging wonen en werken?
A
Domeinheer
B
Heiden
C
Horige
D
Leenman

Slide 9 - Quiz

Welke zin past bij het leven van een horige boer?
A
Gratis wonen op het domein
B
Verplicht herendiensten verrichten
C
Zonder toestemming mocht je vertrekken
D
Hij kon met iedereen trouwen met wie hij/zij wilde

Slide 10 - Quiz

Horigen hadden minder rechten dan de domeinheer. Dit is een voorbeeld van een ...... verschijnsel.
A
Politiek
B
Economisch
C
Sociaal
D
Cultureel

Slide 11 - Quiz

De Romeinen zijn weg, de Germaanse koningen hebben vanaf nu de macht.
A
Verandering
B
Continuïteit

Slide 12 - Quiz

De Romeinen zijn weg, de Germaanse koningen hebben vanaf nu de macht.
A
Politieke verandering
B
Economische verandering
C
Sociale verandering
D
Culturele verandering

Slide 13 - Quiz

Waarom werkte koning Clovis samen met de kerk in Rome?
A
De kerk was goed georganiseerd en opgeleid
B
De kerk had een groot leger
C
De kerk dwong Clovis om samen te werken
D
De kerk hadden veel verstand van oorlog voeren

Slide 14 - Quiz

De kerk hielp de Frankische koningen met het invoeren van wetten en het spreken van recht. Dit is een .... verschijnsel.
A
Politiek
B
Economisch
C
Sociaal
D
Cultureel

Slide 15 - Quiz

Waarom werd Karel de Grote in 800 tot keizer gekroond?
A
Hij had alle Franken onder zich verenigd
B
Hij had de moslims uit Spanje verdreven
C
Hij had het Oost-Romeinse Rijk veroverd
D
Hij was de paus te hulp geschoten

Slide 16 - Quiz

Waarom gaf een leenheer stukken land als beloning?
A
Er was geen geld meer in de omloop
B
De koning vond regeren niet zo leuk
C
De kerk had dit zo bepaald
D
Dit deden de Romeinen ook al

Slide 17 - Quiz

Welke uitspraak over het leenstelsel is juist?
A
De koning beloonde zijn volgelingen met geld
B
De leenheer hielp de leenman bij het bestuur
C
Door het leenstelsel had de koning een groot leger
D
Leenmannen moesten belasting betalen aan de koning

Slide 18 - Quiz

Karel de Grote stierf in 814. Wat was een verandering na zijn dood?
A
Het Frankische Rijk kreeg weer een sterke koning
B
Het bestuur raakte verzwakt
C
West-Europa werd niet meer aangevallen door de Vikingen
D
De moslims uit Spanje namen het Frankische Rijk in

Slide 19 - Quiz

Waarom functioneerde het leenstelsel niet goed meer?
A
Leenmannen gingen het geleende land als eigendom beschouwen
B
Er kwam weer geld in de omloop
C
De koning pikte al het geleende land weer in
D
De kerk bepaalde dat het leenstelsel niet christelijk is

Slide 20 - Quiz

Na het verdwijnen van het Romeinse Rijk bleef de christelijke kerk bestaan.
A
Verandering
B
Continuïteit

Slide 21 - Quiz

Na het verdwijnen van het Romeinse Rijk bleef de christelijke kerk bestaan.
A
Politieke continuïteit
B
Economische continuïteit
C
Sociale continuïteit
D
Culturele continuïteit

Slide 22 - Quiz

Hoe noemden christenen de mensen die een ander geloof hadden dan zij?
A
Monniken
B
Missionarissen
C
Heidenen
D
Kloosters

Slide 23 - Quiz

Wat was het doel van een missionaris?
A
Gebieden veroveren
B
Mensen christelijk maken
C
Stamhoofden ontvoeren
D
Offers brengen aan Wodan en Donar

Slide 24 - Quiz

Wat was GEEN manier om iemand te bekeren tot het christendom?
A
Heidense feesten met christelijke feesten verbinden
B
Verhalen vertellen en wonderen verrichten
C
Heidense symbolen en plekken vernielen
D
Omkopen met goud en zilver

Slide 25 - Quiz

Kerk
Klooster
Beide
Geen van beide
Kinderen dopen
Mensen trouwen
Bijbel over-schrijven
Zieken verzorgen
Bidden
Oorlog voeren
Biechten bij de priester
Missio-narissen opleiden

Slide 26 - Question de remorquage

Wat was een kenmerk van een 'stand'?
A
Je geboorte bepaalde in welke stand je kwam
B
Iedereen had gelijke rechten
C
Veranderen van stand kon makkelijk
D
Elke stand had dezelfde taken

Slide 27 - Quiz

De verschillen tussen mensen in de standensamenleving is een .... verschijnsel.
A
Politiek
B
Economisch
C
Sociaal
D
Cultureel

Slide 28 - Quiz

Eerste stand
Tweede stand
Derde stand
Boer
Adel
Monnik
Geestelijk-heid
Leenman
Horige
Kerk
Hertog
Kasteel 
Heren-diensten

Slide 29 - Question de remorquage

Welke uitspraak over de islam is juist?
A
Mohammed was de zoon van Allah
B
De islam is een monotheïstische godsdienst
C
De Bijbel is het heilige boek van de islam
D
De belangrijkste regels zijn de Tien Zuilen

Slide 30 - Quiz

Welke uitspraak over de islam is juist?
A
622 is het begin van de islamitische jaartelling
B
Moslims moeten bidden in de richting van Rome
C
Tijdens de ramadan wordt er volop gegeten en gedronken
D
Je mag zomaar uit de islam stappen als je dat wil

Slide 31 - Quiz

Welke zin over de veroveringen van de kaliefen is juist?
A
De veroveraars eisten dat de christelijke bewoners moslim werden
B
In 120 jaar werden Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Spanje veroverd
C
Het lukte goed om de eenheid te bewaren in het moslimrijk
D
De veroverde gebieden leverden niet veel inkomsten op

Slide 32 - Quiz

Wat was een reden om moslim te worden?
A
Als moslim hoefde je geen extra belasting te betalen
B
Het christendom was te gewelddadig
C
Men wilde graag naar Mekka
D
Mensen werden omgekocht om moslim te worden

Slide 33 - Quiz

Welke zin over het islamitische rijk is juist?
A
De islam werd altijd vredig verspreid
B
Alleen moslims mochten bestuurder zijn in islamitische landen
C
Moslims waren het vaak eens over wie de opvolger van Mohammed werd
D
Het islamitische rijk was altijd een eenheid gebleven

Slide 34 - Quiz

Welke zin over de Arabische cultuur is juist?
A
In de bouwkunst is de Arabische cultuur nauwelijks zichtbaar
B
De Arabische cultuur werd sterk beïnvloed door de West-Europese cultuur
C
Arabische geleerden vertaalden allerlei Griekse wetenschappelijke teksten
D
Arabieren namen hun cultuur niet mee naar veroverde gebieden

Slide 35 - Quiz