Woordenschat 2-2

• Nederlands
• Middelbare school

Welkom!

Ga naar je plek, pak je spullen en wacht tot de les begint.

• Leesboek
• Lesboek Nieuw Nederlands
• Schrift 
• Pen

Lezen in je boek

Wat gaan we doen? 

• Lesdoelen
• Maken en nakijken opdrachten
• Evaluatie les
  
• Afsluiten

Lesdoelen

• Ik kan de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden.
• Ik ken de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen uit deze paragraaf.
• Ik figuurlijk taalgebruik herkennen en begrijpen.

Instructie

Figuurlijk taalgebruik

In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Er staat:

1. Hij woont in het hart van de stad.
2. We sliepen onder de blote hemel.
3. De radijsjes schoten de grond uit.

Bedoelt wordt:

1. Hij woont in het centrum/het midden van de stad.
2. We sliepen buiten.
3. De radijsjes groeiden heel snel.
   

Er volgen nu wat voorbeelden. Kies uit figuurlijk of letterlijk taalgebruik. 

Zij kookt van woede.

1. Figuurlijk
2. Letterlijk

Dit meisje kookt 'figuurlijk' van woede. Je kunt natuurlijk niet echt koken van woede. Dat zou er, zoals op het plaatje, wel heel gek uit zien. Men zegt dit als iemand heel erg kwaad is. 

Je kop in het zand steken.

1. figuurlijk
2. letterlijk

Je steekt natuurlijk niet letterlijk je kop in het zand. Dat zou er anders ongeveer zo als het meisje hiernaast uit zien. 

Er wordt letterlijk bedoelt dat je net alsof doet of er geen probeem is, terwijl dit wel zo is. 

De boom groeit echt snel.

1. figuurlijk
2. letterlijk

Franks vader is een boom van een vent.

1. figuurlijk
2. letterlijk

Toen kwam de aap uit de mouw.

1. figuurlijk
2. letterlijk

De aap klimt in de boom.

1. figuurlijk
2. letterlijk

Nu hebben jullie wat geoefend met het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik. 

Zelfstandig werken

Opdracht 4, 5, 8 en 9

Heb je een vraag? Steek je vinger op.

Klaar?

www.jufmelis.nl 

• woordenschat
• figuurlijk taalgebruik

Nakijken

• Nakijken opdracht  4, 5, 8 en 9 

Opdracht 4 blz 69

1. experimenten
2. steunen
3. in de gaten hebt
4. bewuste
5. deenemers
6. beslissing
7. geschikte 
8. toegenomen

Opdracht 5 blz 70

1. sociaal
2. blijkt
3. positieve
4. bewust
5. steunt
6. massa

Opdracht 7 blz 70

Opdracht 8 blz 70

1. iets uit je duim zuigen
2. handen tekortkomen
3. in de put zitten
4. twee handen op een buik zijn
5. dat is voor mij gesneden koek
6. je hart luchten 

Opdracht 9 blz 71

1. Hij valt buiten de boot.  - Hij hoort er niet bij.
2. Het gaat hem voor de wind. - Het gaat goed met hem.
3. Zij is het zonnetje in het huis. - Zij zorgt voor vrolijkheid.
4. Na regen komt zonneschijn. - Na iets vervelends komt altijd weer iets leuks.
5. Ze gingen een luchtje scheppen. - Ze gingen even naar buiten.
6. Het loopt storm bij de ijsverkoper. - Er komen veel mensen.

Memory

Zoek in 2-tallen de betekenis van de spreekwoorden.

Evaluatie

• Wat heb je geleerd deze les?
• Wat ging er goed?
• Wat kan beter?

Tot de volgende les!

Cram

https://www.cram.com/flashcards/memorize/woorden-hoofdstuk-1-2b-11675667?web=1&wdLOR=cCBF7764F-E5E2-48B9-8434-14163AB16109