relative pronouns goede versie

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Relative clauses -> bijzinnen met betrekkelijke                 voornaamwoorden 
een stuk zin waarin je extra informatie geeft.
Je vertelt dus iets extra's over je onderwerp
Hij kocht een auto, die hij niet kon betalen
onderwerp
extra informatie

Slide 2 - Diapositive

Er zijn twee verschillende relative clauses (stukjes zin met extra informatie)
!
clauses die je weg kunt laten, ze geven alleen extra informatie

clauses die je niet weg kunt laten. ze zijn nodig om te begrijpen om wie het gaat
1
2

Slide 3 - Diapositive

vb
vb
A beetle, which was hiding under a rock, was quite big
The man who is wearing a red shirt is very funny.
vb
vb
Who was that old lady that waved at us?
The bird, whose wing was broken, couldn't fly

Slide 4 - Diapositive

Het woord waar de relative clause mee begint noem je de relative pronoun

A bus is a big car , which carries a lot of people
The tent, which was three years old, was very small
The man who is wearing the red shirt is very funny
The postman who works in this village is very old.
How much is the painting that  hangs on the wall ?

Slide 5 - Diapositive

1
Who - gebruik je voor  personen.
Zijn vriend, die denkt dat Elvis nog leeft, is een muzikant .
His friend, who believes Elvis is still alive, is a musician.
The girl who lives next door is very nice.
 A giant is someone who is very tall.

Slide 6 - Diapositive

2
Which -gebruik je als het over dieren of dingen gaat.
This is the dog which barks every night
There is the bridge which we have to cross.

Slide 7 - Diapositive

An actress is a woman .......... plays in films or theatre plays.
A
who
B
which

Slide 8 - Quiz

The flowers ......... grow in the garden are beautiful.
A
who
B
which

Slide 9 - Quiz

Do you know the man ......... is speaking on the phone?
A
who
B
which

Slide 10 - Quiz

We ate the sweets ........... my mother had bought.
A
who
B
which

Slide 11 - Quiz

Is this the boy ........ plays the piano?
A
who
B
which

Slide 12 - Quiz

1
soms is de extra informatie in de relative clause niet noodzakelijk.
Dit stukje zin staat altijd tussen komma's
vb
Claire, who is my friend, loves to go to the beach
Claire loves to go to the beach


vb
The car, which is new, broke down yesterday
The car broke down yesterday

Slide 13 - Diapositive

That - kun je voor alles gebruiken (personen, dieren, dingen) Maar alleen in zinsdelen waar GEEN komma  voor staat ( je kunt de bijzin niet weglaten) 
This is the ring that I found yesterday.
All the students that watched the violent film were boys.

Slide 14 - Diapositive

1
Als de zin tussen komma's staat of als de zin na een komma komt        gebruik je altijd who of which


Bij deze zinnen mag je nooit that gebruiken
Minneapolis, which has a population of about 400,000, is the largest city in Minnesota
I had to fix my printer, which I bought less than a year ago.
vb
vb

Slide 15 - Diapositive

2
Als het stukje zin niet weg gelaten kan worden en er dus geen komma's staan kun je that  gebruiken
bij personen - who of that



bij dingen - which of that
vb
It reminded him of the house that/ which he used to live in.
vb
This is the man who/ that built our house

Slide 16 - Diapositive

Whose: geeft een bezit aan en kan over dieren, dingen en  mensen gaan.
Whose bicycle is that? 
Whose animals escaped from the paddock yesterday ?

Slide 17 - Diapositive

Do you know the man........ is speaking with Carole ?
A
who
B
who / that
C
which / that

Slide 18 - Quiz

This is the ring ....... I found yesterday.
A
which
B
which/ that
C
who / that

Slide 19 - Quiz

Bill, ......... had fallen asleep on the sofa, suddenly roused himself.
A
who
B
who/ that
C
which/that

Slide 20 - Quiz

There is the bridge ...........we have to cross.
A
which
B
who / that
C
which / that

Slide 21 - Quiz

...... ( wie zijn) purse is that?
A
whose
B
who
C
that

Slide 22 - Quiz

2
Het stukje zin is noodzakelijk om te begrijpen over wie het gaat
het staat niet tussen komma's
vb
vb
The student who sits in the back of the room asks a lot of questions.


The book that she read was important for her exam

Slide 23 - Diapositive

Soms worden who en which gebruikt in combinatie met voorzetsels
in/ about
on/ at

deze staan dan achter in het stukje zin
vb
the house that he used to live in.
vb
vb
the man who you want to talk to
he watched the movie that they had told him about

Slide 24 - Diapositive

2
in die zinnen zonder komma's kun je who, which of that soms weg laten
je kunt het weglaten als er geen werkwoord achter staat
vb
The book that she read was important for her exam
The book she read was important for her exam
vb
The student who sits in the back asks a lot of questions
werkwoord

Slide 25 - Diapositive

Als je het heel netjes wilt zeggen dan zet je het voorzetsel voor in de zin
the house in which he used to live
vb
vb
The man to whom you wish to speak

Slide 26 - Diapositive

In sommige zinnen gebruik je ipv who/ which of that

whose
(het maakt niet uit of er komma's in de zin staan en ook niet of het over een persoon of ding gaat)
het wordt gebruikt als iets van iemand is
vb
he's a man whose opinion I respect

vb
a willow tree whose branches reached right to the ground

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien