Herhaling cursus 7

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Welkom 1BKT1

Ga zitten volgens de plattegrond. 

 

Log alvast in op LessonUp.

Gebruik je eigen naam.

* We beginnen zodra de timer is gestopt.

1. Paragraaf 8 t/m 12 van werkwoordspelling herhalen.

2. Vragen over de toets van aankomende vrijdag.

3. Welke paragraaf moet je nog extra oefenen?

  

4. Gezamenlijk afronden.

In deze les gaan we

De lesdoelen

• Je hebt de onderwerpen van paragraaf 8 t/m 12 herhaald.
  
• Je hebt vragen kunnen stellen voor het SO.

6.2

Persoonsvorm

- Bij de spelling van de pv in tegenwoordige tijd ga je uit van de ik-vorm.

Ik loop, ik wandel, ik ga, ik kijk.

- Bij een hij of zij (enkelvoud), komt er een -t achter de ik-vorm.

Hij loopt, zij wandelt, hij gaat, zij kijkt.

- Als het om een meervoud gaat, schrijf je de wij-vorm.

Wij lopen, wij wandelen, wij gaan, wij kijken.

Cursus 7, paragraaf 8

tegenwoordige tijd

Persoonsvorm

Kijk dus altijd goed in welke tijd de zin staat en wie het werkwoord uitvoert.

Cursus 7, paragraaf 8

tegenwoordige tijd

Wij ... (steppen, t.t.) ontzettend vaak in de zomervakantie.

1. stepden
2. steppen
3. stepten
4. stepen

In het weekend ... (besteden, t.t.) mijn oom veel geld in de kroeg.

1. besteden
2. besteed
3. besteedt
4. besteet

De kat van mijn neefje zijn buurman ... (spenderen, t.t.) veel tijd met andere katten uit de buurt.

1. spendeerd
2. spendeert
3. spendeerdt
4. spendeerde

Maak zelf een zin waarin het werkwoord 'landen' de pvtt is.
Kies uit de ik-vorm, hij/zij-vorm of wij-vorm.

Werkwoorden

In het Nederlands bestaan sterke en zwakke werkwoorden. Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten werkwoorden.

Cursus 7, paragraaf 9

Sterke werkwoorden

Zwakke
werkwoorden

Sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.

lopen - liepen

zoeken - zochten

gaan - gingen

Zwakke werkwoorden zijn niet sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.

hopen - hoopten

maken - maakten

bestellen - bestelden

Wandelt verandert in de verleden tijd naar 'wandelde'. Is dit een sterk of een zwak werkwoord?

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Wrijven verandert in de verleden tijd naar 'wreven'. Is dit een sterk of een zwak werkwoord?

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Maak een zin met een sterk werkwoord
en een zin met een zwak werkwoord erin.
Je maakt dus twee verschillende zinnen.

De persoonsvorm in verleden tijd

Van zwakke werkwoorden

Persoonsvorm

De verlengproef: Door een woord langer te maken, kun je soms horen of het woord op een -d of een -t eindigt. Wandelen -> wandelden. Twijfel je na het uitvoeren van de verlengproef nog steeds? Gebruik dan 't kofschip om te bepalen of je een -d of een -t schrijft. 

Cursus 7, paragraaf 10

verleden tijd van zwakke werkwoorden

Hoe weet je nu of je een -d of een -t schrijft?

Persoonsvorm

't ex kofschip:

Cursus 7, paragraaf 10

verleden tijd van zwakke werkwoorden

Hoe weet je nu of je een -d of een -t schrijft?

Mijn broertje ... (besteden, v.t.)
vorig jaar te veel tijd aan gamen.

Dat groepje jongens ... (melden, v.t.) zich
vorige week tegelijk ziek.

Tijdens de ijstijd ... (leven, v.t.) er veel mammoeten in Nederland.

Gebruik de verlengproef of 't ex kofschip om achter de juiste spelling te komen. Geef aan welke manier je hebt gebruikt.

De persoonsvorm in verleden tijd

Van sterke werkwoorden

Persoonsvorm verleden tijd

Om een persoonsvorm in de verleden tijd moet je eerst weten of het werkwoord sterk of zwak is. 

Vervolgens kun je er op drie manieren achterkomen hoe je de persoonsvorm moet spellen.

Stappenplan

Persoonsvorm verleden tijd

Lopen -> liepen, blaas -> blies.

Rijden -> reden, hebben -> hadden.

Ik bond, want wij/jullie/zij bonden.

Hij beet, want wij/jullie/zij beten.

1. Schrijf het werkwoord zo kort mogelijk.

2. Schrijf alleen dubbele letters als dat nodig is voor de uitspraak.

3. De verlengproef

Mijn hond ... naar huis via de Voorstraat.

(lopen, v.t.)

1. loopte, sterk werkwoord
2. loopte, zwak werkwoord
3. liep, sterk werkwoord
4. liep, zwak werkwoord

De zon ... de hele dag door het raam van mijn woonkamer.

(schijnen, v.t.)

1. schijnde, sterk werkwoord
2. scheen, sterk werkwoord
3. schijnde, zwak werkwoord
4. scheen, zwak werkwoord

Er zijn drie manieren om erachter te komen hoe je een persoonsvorm verleden tijd van een sterk werkwoord moet spellen. Noem twee van deze manieren.

Onregelmatige

Deze vijf werkwoorden hebben afwijkende spellingregels. Het is dus belangrijk om het rijtje en de verschillende vormen van deze vormen uit je hoofd te leren (blz. 240). 

Cursus 7, paragraaf 12

(afwijkende) werkwoorden

zijn, hebben, willen, kunnen, zullen

Muntstukken en briefgeld ... de komende jaren verdwijnen.

(vul de juiste vorm van 'zullen' in)

1. zal
2. zouden
3. zult
4. zullen

Henriëtte ... vroeger heel graag austronaut worden.

(vul de juiste vorm van 'willen' in)

1. wil
2. wilde
3. wou
4. wilt

Instagram ... momenteel ongeveer 1,074 miljard gebruikers.

(vul de juiste vorm van 'hebben' in)

1. heeft
2. had
3. hadden
4. hebt

Wat?	Maak de oefentoets op papier.
Hoe?	Eerste 30 minuten zelfstandig en in stilte. Laatste 10 minuten (evt) overleggen in tweetallen.
Hulp	Ik loop na tien minuten een rondje om vragen te beantwoorden.
Tijd	40 minuten
Klaar?	Nakijken. Maak online de oefentoets of lees de groene blokken theorie door.

Aan de slag

De lesdoelen

• Je hebt de onderwerpen van paragraaf 8 t/m 12 herhaald.
  
• Je hebt vragen kunnen stellen voor het SO.