Onregelmatige werkwoorden; vouloir - pouvoir + aller - faire - avoir - être

Onregelmatige werkwoorden
in deze LessonUp herhaal je de onregelmatige werkwoorden pouvoir en vouloir
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Onregelmatige werkwoorden
in deze LessonUp herhaal je de onregelmatige werkwoorden pouvoir en vouloir

Slide 1 - Diapositive

vouloir en pouvoir
leerdoel: 
ik kan vouloir en pouvoir vervoegen in de présent en de passé composé. 
ik weet wat vouloir (vw alfabet!)  en pouvoir (power!)  betekenen

Slide 2 - Diapositive

'vouloir' betekent...

Slide 3 - Question ouverte

'pouvoir' betekent.......

Slide 4 - Question ouverte

je veux
A
ik wil
B
ik kan
C
jij wil
D
jij kan

Slide 5 - Quiz

nous avons pu
A
wij wilden
B
jullie kunnen
C
wij konden
D
wij hebben gekund

Slide 6 - Quiz

zij heeft gewild
A
elle peut
B
elle a voulu
C
elle voulait
D
elle veux

Slide 7 - Quiz

u kunt
A
nous voulons
B
nous pouvons
C
vous voulez
D
vous pouvez

Slide 8 - Quiz

hij heeft gekund

Slide 9 - Question ouverte

jullie willen

Slide 10 - Question ouverte

zij kunnen

Slide 11 - Question ouverte

vertaal: Kan ik televisie kijken?
A
Je veux regarder la télé?
B
Je peux regarder la télé?
C
Je veux la télé regarder?
D
Je peux al télé regarder?

Slide 12 - Quiz

Let op!
Na 'vouloir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van vouloir.

Je veux manger une glace.
Je peux regarder la télé?

Slide 13 - Diapositive

vertaal: zij wil in het zwembad zwemmen
A
elles veulent nager dans la piscine.
B
elle veut nager dans la piscine.
C
ils veulent nager dans la piscine.
D
il veut nager dans la piscine.

Slide 14 - Quiz

Let op!
Na 'pouvoir' komt ook meestal een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van pouvoir.

Je peux acheter une glace.
Ik kan een ijsje kopen.

Slide 15 - Diapositive

zij willen
A
ils voulent
B
ils veulent
C
elles ont voulu
D
elle veut

Slide 16 - Quiz

jij hebt gewild

Slide 17 - Question ouverte

Zij kunnen (mnl. mv.)

Slide 18 - Question ouverte

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage