H3 - P4 - week 12 - les 1 - Grammatica H3B bespreken

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
takkenl@farel.nl
Aanwezig op: maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag (SWS)

Slide 1 - Diapositive

- Welkom 
- Grammatica bespreken valentie
- Grammatica samengestelde zinnen

Doel:

- Je weet wat er de komende periode van je verwacht wordt
- Je weet weer hoe het zit met grammatica zinsdelen 


Vandaag in de les:

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00
Leg je boeken op tafel

Slide 3 - Diapositive

Planning komende periode

Slide 4 - Diapositive

Literatuuropdracht

Slide 5 - Diapositive

Wat zie je allemaal
op dit plaatje?
Grammatica zinsdelen

Slide 6 - Diapositive

Een zin kan uit de volgende onderdelen bestaan:

- Een actie;
- Een uitvoerder;
- Een voorwerp waarmee de handeling uitgevoerd wordt;
- Iemand waarvoor iets gedaan wordt/ aan wie iets geven wordt;
- Een tijd waarop iets gebeurt;
- Een plaats waar iets gebeurt;
- Een manier waarop iets gebeurt.
- Extra informatie over de inhoud van een zinsdeel (geen los zinsdeel)


Grammatica zinsdelen

Slide 7 - Diapositive

Grammatica zinsdelen - rollen

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Valentie 
  • Je gebruikt alleen de rollen 'iemand', 'iets', 'aan/voor iemand'
  • Het gaat om het minimale aantal rollen dat een werkwoord nodig heeft. 

Voorbeeld: 
trappen heeft twee rollen: IEMAND trapt IETS/IEMAND

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'presenteren'
A
1
B
2
C
3

Slide 11 - Quiz

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'verzorgen'
A
1
B
2
C
3

Slide 12 - Quiz

Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'ontploffen'
A
1
B
2
C
3

Slide 13 - Quiz

valentie en ontleden 
  • persoonsvorm (pv)  (zin in andere tijd zetten, woord dat verandert is de persoonsvorm.) 
  • onderwerp (ow)  (wie of wat +pv)
  • werkwoordelijke gezegde (wg) (alle werkwoorden in de zin, ook de pv)
  • lijdend voorwerp (lv)  (wie of wat + wg + ow)
  • meewerkend voorwerp (mv)  (aan wie of voor wie + wg + ow +lv)
  • bijwoordelijke bepaling (bwb) (alle onderdelen in de zin die je nog niet benoemd hebt. Geeft vaak een tijd of plaats aan)

Slide 14 - Diapositive

Een zin kan uit de volgende onderdelen bestaan:

- Een actie;

- Een uitvoerder;

- Een voorwerp waarmee de handeling uitgevoerd ;

- Iemand waarvoor iets gedaan wordt/ aan wie iets geven wordt;

- Een tijd waarop iets gebeurt;

- Een plaats waar iets gebeurt;

- Een manier waarop iets gebeurt.

- Extra informatie binnen een zinsdeel
Onderwerp
persoonsvorm/ gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling
Bijvoegelijke bepaling

Slide 15 - Question de remorquage

valentie en ontleden 
  • Het aantal rollen dat een werkwoord heeft, vertelt jou hoeveel zinsdelen je waarschijnlijk gaat vinden. 
  • de zinsdelen onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp zíjn die rollen. 
  • een persoonsvorm en werkwoordelijk gezegd heeft iedere zin en horen niet bij de rollen. 
  • de bijwoordelijke bepaling staat ook los van de rollen. Er kunnen 0, 1, 2, 3 en zelfs nog meer bwb's in een zin zitten. 

Slide 16 - Diapositive

valentie en ontleden 
De oude oma bereidt in haar keuken iedere dag een verse, gezonde maaltijd. 
pv =                                           bereidt 
hoeveel rollen? 2 ->          iemand bereidt iets 
hoeveel zinsdelen? ->     ow, lijdend voorwerp 
wg =                                          bereidt 
lv=                                              een verse, gezonde, maaltijd 
mv=                                           x
bwb=                                        in haar keuken, iedere dag

Slide 17 - Diapositive

Bespreken werkblad

Slide 18 - Diapositive

Bespreken werkblad

Slide 19 - Diapositive

Bespreken werkblad

Slide 20 - Diapositive

Samengestelde zinnen
Twee zinnen vormen samen een nieuwe zin

- (minimaal) twee persoonsvormen / zelfstandige werkwoorden
- (minimaal) twee van alle rollen

Is de zin een op zichzelf staande zin = hoofdzin (ow en pv naast elkaar)
Is de zin onderdeel van de andere zin? = bijzin (ow en op niet naast elkaar)

Slide 21 - Diapositive

Samengestelde zinnen
Twee zinnen vormen samen een nieuwe zin

- (minimaal) twee persoonsvormen / zelfstandige werkwoorden
- (minimaal) twee van alle rollen

Slide 22 - Diapositive

Verschillende zinsdelen:

Persoonsvorm:                         andere tijd/ andere hoeveelheid
Onderwerp:                                 wie/wat + persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde:     OW doet iets -> alle werkwoorden in de zin
Naamwoordelijk gezegde:     OW is iets -> eigenschap ow en alle ww in de zin
Lijdend voorwerp:                   wat/wie + gezegde + onderwerp
Meewerkend voorwerp:         aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling:        Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar…? Wanneer?
Bijvoeglijke bepaling:           bijvoeglijk naamwoord in een zinsdeel
Zinsdelen

Slide 23 - Diapositive


A
Jongen
B
de kleine jongen
C
vermaakte
D
vakantie

Slide 24 - Quiz


A
1
B
2
C
3

Slide 25 - Quiz


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 26 - Quiz


Slide 27 - Question ouverte


A
persoonsvorm
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 28 - Quiz


A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
bijvoeglijke bepaling

Slide 29 - Quiz


A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
bijvoeglijke bepaling

Slide 30 - Quiz

Wat heb je nodig:
Oefenblad H30 + theorie H30

Benoem per zin van opdracht 5 
- Persoonsvorm + zelfstandig/koppel werkwoord

- Soort gezegde (werkwoordelijk/naamwoordelijk)
- Benoem het gezegde 

- Aantal rollen zelfstandig werkwoord  (valentie)
- Onderwerp
Afhankelijk van valentie:
- lijdend voorwerp 
- Meewerkend voorwerp
Aan de slag:

Slide 31 - Diapositive