Dienstag, den 17. September

• Duits
• MBO
• Studiejaar 1

Die Planung

Erste Stunde:

• Hausaufgaben besprechen
• Personalpronomen (1. Fall) und 4. Fall
• Haben/sein/werden (Präsens) und Präteritum

Die Planung

Zweite Stunde:

• Leseverstehen (Prüfung!)
• Wörterliste reader Café (Prüfung!) mit einem Quiz :)

Prüfungen

1. Oktober

Leseprüfung und Wörterliste

Persoonlijk voornaamwoorden

• ,,Personalpronomen"
• Je voorkomt het steeds herhalen van het naamwoord
• Mensen, dieren, handelingen
• Naamvallen!  🎉  +1   + 4

1e en 4e naamval

* 1e naamval = ???

* 4e naamval = ???

1e en 4e naamval

* 1e naamval = onderwerp                  

(wie/wat + gezegde = ?)

* 4e naamval = lijdend voorwerp      (verandert van vorm)

(wie/wat + gezegde + onderwerp = ?)

Onderwerp

Zij  wijst.

(1e naamval; onderwerp)

Lijdend voorwerp

Zij wijst naar haar.

(4e naamval; lijdend voorwerp)

An die Arbeit!

• Arbeitsblatt Personalpronomen
• +/- 6 Minuten
• Danach besprechen

Haben/sein/ werden: was wisst ihr noch?

Haben/sein/ werden: was wisst ihr noch?

• Präsens in der letzten Stunde (S. 24 + 25, Tabelle)
  
• Neu: Präteritum

Haben, sein, werden

Präteritum (verleden tijd)

Haben 

ich hatte	ik had
du hatt e st	jij had
er/sie/es hatte	hij/zij/het had
wir hatten	wij hadden
ihr hattet	jullie hadden
Sie/sie hatten	u had / zij hadden

❌

Sein 

ich war	ik was
du warst	jij was
er/sie/es war	hij/zij/het was
wir waren	wij waren
ihr wart	jullie waren
Sie/sie waren	u was / zij waren

❌

Werden (worden)

ich wurde	ik was
du wurdest	jij was
er/sie/es wurde	hij/zij/het was
wir wurden	wij waren
ihr wurdet	jullie waren
Sie/sie wurden	u was / zij waren

❌

Let op: geen Umlaut

Werden (zullen)

ich würde	ik zou
du würdest	jij zou
er/sie/es würde	hij/zij/het zou
wir würden	wij zouden
ihr würdet	jullie zouden
Sie/sie würden	u zou / zij zouden

❌

Let op: Umlaut

Und jetzt ihr!

• Arbeitsbuch: Aufgabe 1.14 (S.27)
• Hilfe: S. 24 & 25
• +/- 5 min
• Let op verschil worden en zullen! 

www.educaplay.com

Was machst du bei einer Leseprüfung?

Einige Beispiele.....

• Vragen vooraf lezen
• Titel lezen en voorspellen: waarover zou het kunnen gaan? 
• "Scannen"                  Plaatjes, tussenkopjes, extra uitleg etc.  
• Tussenkopjes                 Waar zou het antwoord kunnen staan?
• Woordenboek!                 Hoe gebruik je dat?

An die Arbeit!

Text 1 bis 5

Wörterliste Café 

• Besprechen
• Zeit zum Lernen: +/- 10 minuten
• Quiz!

Quiz 

NL > DE

het broodje kaas

1. das Käsebrötchen
2. das Schinkenbrötchen

de chocoladetaart

1. die Schokoladentorte
2. die Schokotorte

de kwarktaart

1. der Käsekuchen
2. der Quarktorte

de witte wijn

1. der weiße Wein
2. der Weißwein

het glas bier

1. Bier vom Faß
2. das Glas Bier
3. das Bierglas

ohne =

1. zonder
2. met

de spa blauw

1. das Mineralwasser ohne Kohlensäure
2. der Mineralwasser ohne Kohlensäure

de tomatensap

1. die Tomatensaft
2. das Tomatensaft
3. der Tomatensaft

de rode wijn

1. roter Wein
2. der Rotwein
3. das Rotwein

de kruidenthee

1. der Krauteree
2. der Kräutertee

het kopje thee

1. die tasse tee
2. die tasse Tee
3. die Tasse Tee
4. die Tasse Thee

die Tasse

1. het kopje
2. de tas
3. het schoteltje

de sinaasappelsap

1. der Oraniensaft
2. der Orangensaft

de rauwkost

1. das Rohkostteller
2. die Rohkostteller
3. der Rohkostteller

Quiz 

DE > NL

die Rechnung

1. het rekenen
2. de rekening
3. de reservering

das Trinkgeld

1. de fooi
2. het statiegeld

Rühreier mit Käse

1. roereieren met kaas
2. gepocheerde eieren met kaas

das gekochte Ei

1. het gepocheerde ei
2. het gekookte ei

die Zwiebelsuppe

1. de mosterdsoep
2. de uiensoep

der Stramme Max

1. de witte bonen in tomatensaus
2. de tosti
3. de uitsmijter

Spiegeleier mit Schinken

1. spiegeleieren met cervelaat
2. spiegeleieren met ham
3. spiegeleieren met kipfilet

die Frikadelle

1. de bal gehakt
2. de frikandel

der Milchkaffee

1. de latte macchiato
2. de koffie verkeerd
3. de koffie met melk