Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 90 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Lesinhoud:
Start-upslide Chapitre 1 en Chapitre 2 Vocabulaire A + E (blz 48-49, blz 86-87)
Luisteroefeningen en vocabulaire-oefeningen uit hoofdstuk 3
Twee duo-spreekopdrachten
Lesdoelencheck
Huiswerk voor volgende week:
Leren:
Hoofdstuk 1 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.48-49) Hoofdstuk 2 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.86-87)
meenemen:
Werkboek A
Lesdoelen:
Je kunt een gesprek over reizen met de trein begrijpen. (A2)
Je kent woorden die te maken hebben met reizen.
Je hebt de kloktijden herhaald.
Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.
Je kunt informatie vragen en geven op het station in het Frans.
Je kunt je mening geven over een hotel.
Slide 2 - Diapositive
Combine.
De staking
de Franse hogesnelheidstrein
de Franse NS
het spoor
ontregeld
afkorting voor een retourtje
l'A/R
perturbé
la SNCF
le TGV
la grève
la voie
Slide 3 - Question de remorquage
Choisis les bonnes réponses pour Louise. Attention: Il y a plusieurs réponses possibles!
Sleep welke overeenkomt met het fragment naar het vinkje en welke niet overeenkomt naar het kruisje.
De treinen rijden vandaag niet
De treinen rijden niet als gepland
Er is een ongeluk gebeurd op het spoor
Er wordt gestaakt
Slide 4 - Question de remorquage
Choisis les bonnes réponses pour Elio. Attention: Il y a plusieurs réponses possibles!
Sleep welke overeenkomt met het fragment naar het vinkje en welke niet overeenkomt naar het kruisje.
Elio vraagt hoe laat zijn trein vertrekt.
Hij moet rennen om zijn trein te halen.
Elio springt in de verkeerde trein.
Er is een verrassing voor reizigers in de trein.
Slide 5 - Question de remorquage
Wat vraagt Louise aan de SNCF- medewerker? Let op de intonatie: bij een vraag gaat iemands stem omhoog aan het eind van de zin.
A
De prijs van een treinkaartje.
B
De vertrektijd van haar trein.
C
Het spoor van haar trein.
Slide 6 - Quiz
Hoe laat en waar vertrekt de trein naar Rouen? Tip: Luister gericht naar getallen. Bedenk je voor het luisteren hoe je de getallen uitspreekt, zodat je ze sneller herkent tijdens het luisteren.
A
Om 10:15 op spoor 23.
B
Om 14:15 op spoor 5.
C
Om 14:23 op spoor 13.
Slide 7 - Quiz
Wat is het probleem van Louise? Tip: Let op het gesprek na het omroepbericht en na de vertrektijd die genoemd wordt.
A
Zij heeft zich vergist in de vertrektijd.
B
Zij moet lang wachten op haar trein.
C
Zij was te laat en heeft haar trein gemist.
Slide 8 - Quiz
Complète en français. Neem het rijtje over en vul aan. Destination: Heure de départ: Voie: Cadeau dans le train:
Slide 9 - Question ouverte
Raison du cadeau:
A
la SNCF a un nouveau train
B
le TGV a une nouvelle destination
C
le TGV fête son anniversaire
Slide 10 - Quiz
Lis les questions. Puis écoute le document sonore suivant et réponds aux questions en néerlandais. 1. Wat voor bericht is dit? 2. Wat moet je doen als je de vertrektijden van de bussen wilt weten? 3. Wie zou er gebeld kunnen hebben? Noteer de naam en de reden.
Slide 11 - Question ouverte
1 À quelle heure Sleep hier
le train en direction d’Amsterdam?
2 Le prochain train part à 12h35 de la Sleep hier
3 Mais attention, il a du retard à cause d’une Sleep hier !
4 Si vous voulez plus de Sleep hier , allez à l’accueil.
5 Ils ont les dernières informations sur le changement des Sleep hier de train.
Complète les phrases. Les mots sont dans le dialogue.
part
renseignements
grève
horaires
voie
Slide 12 - Question de remorquage
1 Tu vas où? Sleep hier
2 Tu pars à quelle heure? Sleep hier
3 Ça coute combien un billet? Sleep hier
4 Le voyage dure combien de temps? Sleep hier
5 C'est un train direct? Sleep hier
Écoute le dialogue. Combine les questions avec les réponses. Attention: il y a deux réponses en trop.
ça coute environ vingt euros.
Je pars à 16h30.
Je ne sais pas.
Je vais chez mes grands-parents.
Oui, c'est un train direct.
Ça dure quatre heures.
Il faut changer deux fois.
Slide 13 - Question de remorquage
1 Tu es en vacances ici? 2 Moi je suis à l’hôtel Tropical en face! 3 Comment tu le trouves? 4 Il n’est pas mal, le petit déjeuner est bon. 5 Il y a une piscine et une grande salle de fitness. 6 La plage est presque à côté. 7 Les voisins font beaucoup de bruit. 8 J’ai une grande chambre et un lit dou
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Wie zegt dit?
Juliette
Juliette
Juliette
Juliette
Fabien
Fabien
Fabien
Fabian et Juliette
Slide 14 - Question de remorquage
1 Fin janvier, on va skier dans les Alpes. Notre s’appelle Les Trois Vallées.
2 Dans notre chambre, il y a trois , pour mon frère, mon père et moi.
3 La piste de ski est l’hôtel, c’est pratique!
4 On va sans doute prendre dans le resto de l’hôtel.
5 L’hotel est presque parfait, c’est très
Opties zin 1:
Opties zin 2:
Opties zin 3:
Opties zin 4:
Opties zin 5:
sleep hier
sleep hier
sleep hier
sleep hier
sleep hier
ferme
hôtel
maison
bruits
lits
salle de bains
contre
en face de
sans
la douche
le petit déjeuner
la piscine
agréable
content
sale
Slide 15 - Question de remorquage
Opdracht 1:
Travaillez à deux. Jouez le dialogue de l’exercice 7a. Remplacez les mots en italique (schuingedrukt) par d’autres mots.
Exercice 7b p.99
Slide 16 - Diapositive
Opdracht 2:
Travaillez à deux. Jouez le dialogue de l’exercice 7a. Remplacez les mots en italique (schuingedrukt) par d’autres mots.
Exercice 21 p.113
Slide 17 - Diapositive
Au travail !
Quoi?
Faire exercices 7b (p.99) et 21 (p.113)
Je oefent eerst de twee gesprekjes (let hierbij op jullie uitspraak en vloeiendheid) en vervolgens neem je het op en lever je het in op Itslearning.
Let op: Iedereen moet de twee gesprekjes op film inleveren in deze les.
Aan het eind van de les worden er een paar duo's gevraagd om hun resultaat te delen.
Avec qui?
en duo
Besoin d'aide? Pose tes questions à ton MC ou à la prof.
Temps?
Résultat?
Je kunt informatie vragen en geven op het station in het Frans.
Je kunt je mening geven over een hotel.
Fini?
Lever je gemaakte werk in Itslearning in.
Apprends vocabulaire A + E du chapitre 1 (p.48-49), 2 (p.86-87) et 3 (p.124-125)
timer
30:00
Slide 18 - Diapositive
Huiswerk voor volgende week:
Leren:
Hoofdstuk 1 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.48-49) Hoofdstuk 2 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands- Frans (blz.86-87)
Hoofdstuk 3 Vocabulaire A en E Frans-Nederlands, Nederlands-Frans (blz.124-125)
meenemen:
Werkboek A
Lesdoelen:
Je kunt een gesprek over reizen met de trein begrijpen. (A2)
Je kent woorden die te maken hebben met reizen.
Je hebt de kloktijden herhaald.
Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.
Je kunt informatie vragen en geven op het station in het Frans.