Bijna vakantie quiz

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Welkom bij de

Opendag van FCM!

Nederlands 

& 

Informatiekunde

Quiz!

Wat voor een soort tekst is dit?

1. gedicht
2. instructie
3. krantenartikel
4. voorleesboek

Een uitdrukking

Zo gezond als een ...

1. vis
2. hond
3. kip
4. pauw

In welke zin staan precies DRIE werkwoorden?

1. De vliegen vliegen achter vliegen aan.
2. De reiziger zal met de trein gaan reizen.
3. In de bibliotheek staan veel computers.
4. Misschien moeten wij verhuizen.

Wat is geen werkwoord?

1. ben
2. haar
3. geweest
4. loop

Welke vlag is de Nederlandse vlag?

1. 
2. 
3. 
4. 

DE auto rijdt snel.
Wat voor soort woord is DE?

1. werkwoord
2. lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

'Vind je kaas lekker?'
Wat is het beste antwoord?

1. Ja, ik vind kaas niet lekker.
2. Ik zie wel.
3. Goed idee.
4. Ja, ik vind kaas erg lekker.

Wat is de hoofdstad van Nederland?

1. Den Haag
2. Zwolle
3. Rotterdam
4. Amsterdam

Wat is de meest bekende bloem van Nederland?

1. De hyacint
2. De tulp
3. De krokus
4. Een madeliefje

Wat is het meervoud van
pizza?

1. pizza's
2. pizzas
3. pizza'z
4. pizzaz

Wat is het verkleinwoord van woning?

1. Woningkje
2. Wonikje
3. Woninkje
4. Woning'tje

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt
4. gebeurdde

Hoe heten
deze schoenen?

1. lompen
2. klompen
3. klunen
4. klonen

Hoe heet onze koning?

1. Willem
2. Willem-Alexander
3. Alex
4. Xander

Je moet de worst opwarmen.
Wat is de juiste gebiedende wijs?

1. Opwarm de worst.
2. Warm op de worst.
3. De worst warm op.
4. Warm de worst op.

Welk woord past hierbij?
betalen-rekening-

1. bord
2. bankbiljet
3. boos
4. boon

Welke zin is goed?

1. Ik kan niet komen, want ik ben ziek.
2. Ik kan niet komen, want ik ziek zijn.
3. Ik kan niet komen, want ik ziek ben.
4. Want ik ziek ben, ik kan niet komen.

Welke zin is goed?

1. Hij loopt naar school, omdat hij heeft geen fiets.
2. Hij loopt naar school, omdat hij geen fiets heeft.
3. Hij loopt naar school, omdat geen fiets heeft hij.
4. Hij loopt naar school, omdat geen fiets hij heeft.

Welke zin is goed?

1. Hij wast af het bord.
2. Hij afwassen het bord.
3. Hij afwast het bord.
4. Hij wast het bord af.

Welke kleur stoel zie je niet?

1. geel
2. paars
3. roze
4. rood

En de winnaar is.......