Taalbeschouwing: herhaling - Kerst

Taalbeschouwing
Herhaling kerst

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsLager onderwijs

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Taalbeschouwing
Herhaling kerst

Slide 1 - Diapositive

Alfabetisch rangschikken
Zet deze dieren in alfabetische volgorde.
beer
konijn
slang
paard

Slide 2 - Question de remorquage

Rijmwoorden

Welk woord rijmt op paard?
A
gaar
B
koord
C
paarden
D
baard

Slide 3 - Quiz

Rijmwoorden
Geef een rijmwoord op veer.

Slide 4 - Question ouverte

Woordsoorten
lidwoorden

zelfstandige naamwoorden

bijvoeglijke naamwoorden

werkwoorden

Slide 5 - Diapositive

Welk soort woord is dit?

tafel
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quiz

Welk soort woord is dit?

spelen
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 7 - Quiz

Welk soort woord is dit?

vrolijk
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 8 - Quiz

Werkwoorden

Slide 9 - Carte mentale

Woordsoorten
Sleep de woorden naar het juiste vak.
lidwoorden
zelfstandige
naamwoorden
bijvoeglijke
naamwoorden
werk-
woorden
De
grappige
aap
eet
een
gele
banaan.

Slide 10 - Question de remorquage

Verkleinwoorden
-je
-tje
-pje
-etje

Slide 11 - Diapositive

Geef het verkleinwoord van

kast

Slide 12 - Question ouverte

Geef het verkleinwoord van

droom

Slide 13 - Question ouverte

Geef het verkleinwoord van

stoel

Slide 14 - Question ouverte

Tegengestelden en synoniemen
Synoniem: een woord dat hetzelfde betekent

Tegengestelde: een woord dat het omgekeerde betekent

Slide 15 - Diapositive

Wat is een synoniem voor lopen?
A
stil staan
B
slapen
C
rennen
D
fietsen

Slide 16 - Quiz

Wat is een synoniem voor bejaard?
A
jong
B
oud
C
veel haar hebben
D
jarig zijn

Slide 17 - Quiz

Geef een synoniem van leuk.

Slide 18 - Question ouverte

Geef een tegengestelde van lelijk.

Slide 19 - Question ouverte

Zinnen
onderwerp en rest van de zin

zoek het werkwoord

Slide 20 - Diapositive

Duid het onderwerp van deze zin aan:

De juf leest een verhaal voor.
A
de juf
B
leest
C
een verhaal
D
voor

Slide 21 - Quiz

Duid het onderwerp van deze zin aan:

's Morgens spelen de kinderen buiten.
A
's morgens
B
spelen
C
de kinderen
D
buiten

Slide 22 - Quiz

Duid het werkwoord van deze zin aan:

's Morgens spelen de kinderen buiten.
A
's morgens
B
spelen
C
de kinderen
D
buiten

Slide 23 - Quiz

Duid het werkwoord van deze zin aan:

In de koelkast staan veel dingen.
A
In de koelkast
B
staan
C
veel dingen

Slide 24 - Quiz

Nu zelf aan de slag!
werkboek taal: p. 71 - 72 - 73

Slide 25 - Diapositive