Les 10 Taaltechnieken

Les 10
Taaltechnieken
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 10
Taaltechnieken

Slide 1 - Diapositive

Slogans

Oefening 1 op p. 118-119

Lees de tekst en beantwoord nadien de vragen.


Slide 2 - Diapositive

Waarom vinden reclamemakers het zo belangrijk om op te vallen?
A
Het is slim om humor te gebruiken.
B
Zo onderscheiden ze zich van de concurrent.
C
Zo beïnvloeden ze de consument.

Slide 3 - Quiz

Slogans
Oefening 1 op p. 118-119

Vraag a

- Zo onderscheiden ze zich van de concurrenten.


Slide 4 - Diapositive

Beschrijf het weapon-focus-effect in je eigen woorden.

Slide 5 - Question ouverte

Slogans
Oefening 1 op p. 118-119

Vraag b

- Consumenten worden bij sommige reclameboodschappen zo in beslag genomen door de grap dat ze geen aandacht meer hebben voor de boodschap of het merk.

Slide 6 - Diapositive

Van welke stijlfiguur maken Solmar Tours en Bomenbezorgd gebruik?
A
personificatie: een verpersoonlijking van levenloze objecten
B
woordspeling: een humoristische woordencombinatie
C
alliteratie: gelijke beginklanken
D
metafoor: een vorm van vergelijking zonder vergelijkingswoord

Slide 7 - Quiz

Slogans


Laat jij je weleens beïnvloeden door reclameslogans? 

Welke slogans ken je?

Slide 8 - Diapositive

Stijlfiguren (p. 120-121)
  • Vergelijking = er is een overeenkomst of een verschil tussen twee of meer personen of zaken

--> Woorden: als, zoals, dan, gelijk

==> Goedkoper dan de concurrent.

  • Metafoor = beeldspraak waar geen vergelijkingswoord wordt gebruikt; alleen het beeld is gebleven 

--> Personen of zaken worden met elkaar gecombineerd ZONDER woorden: als, zoals, gelijk

==> Burger King: de koning, van alle burgers. 

! NIET HETZELFDE ! Hij is zo kaal als een biljartbal = vergelijking; Die biljartbal doet het vandaag goed = metafoor.


Slide 9 - Diapositive

Stijlfiguren (p. 120-121)
  • Personificatie = verpersoonlijking = dieren of levenloze voorwerpen worden als een persoon voorgesteld of krijgen menselijke eigenschappen

==> Bloemen houden van mensen.

  • Tegenstelling = contrast duidelijk maken

--> Duur - goedkoop; veel - weinig; kort - lang; groot - klein ...

==> Een kleine prijs voor een groot cadeau.

  • Overdrijving = hyperbool = bepaalde eigenschap extra in de verf zetten

==> Het is leuk als je weet dat je de snelste bent.


Slide 10 - Diapositive

Stijlfiguren (p. 120-121)
  • Woordspeling = combinatie van woorden die een komisch effect veroorzaken

==> Hulsk haardvuren ... met wie ga jij vlammen

  • Alliteratie = eerste klinkers of medeklinkers van twee/meer beklemtoonde woorden identiek

==> Cup-a-Soup, dat zouden meer mensen moeten doen.

Slide 11 - Diapositive

Stijlfiguren

Oefening 2 op p. 119-120

Vraag b

Welke slogan hoort bij welke uitspraak? Slogans kunnen meerdere keren voorkomen.


Slide 12 - Diapositive

Deze slogans maken iets groter of sterker dan het is.
A
1, 3, 6
B
4
C
2, 7, 1
D
2, 5, 7

Slide 13 - Quiz

Deze slogan gebruikt tegengestelden.
A
5
B
3
C
4
D
1

Slide 14 - Quiz

Deze slogan bevat een vergelijking met als.
A
2
B
3
C
4
D
1

Slide 15 - Quiz

Deze slogan bevat een vergelijking zonder het vergelijkingswoord als.
A
6
B
3, 2
C
4
D
7

Slide 16 - Quiz

Deze slogan geeft een menselijke eigenschap aan een ding.
A
2
B
5
C
3
D
1

Slide 17 - Quiz

Deze slogans plaatsen woorden bij elkaar die met dezelfde klank beginnen.
A
1, 2, 3
B
3, 5, 7
C
1, 3, 6
D
2, 1, 6

Slide 18 - Quiz

Stijlfiguren

Oefening 3 op p. 121-122

Bekijk de affiches en de slogans. Welke stijlfiguur wordt gebruikt?


Slide 19 - Diapositive

Stijlfiguren



Online oefeningen op Pelckmans Portaal --> Ga naar 'taken'

Slide 20 - Diapositive