Vragen? --> onthoud je vraag, dan kom ik zo tijdens het HW maken even langs!
Slide 14 - Diapositive
Agenda
Landen en 10 min. lezen
Leerdoelen
Exit- ticket woordraadstrategieën
HW schrijfopdracht
HW opdrachten boek nakijken
HW flashcards
Uitleg cursus 1 - §2 Lezen: Onderwerp en hoofdgedachte
(HW) opdracht
Slide 15 - Diapositive
HW opdrachten boek
timer
3:00
Slide 16 - Diapositive
Agenda
Landen en 10 min. lezen
Leerdoelen
Exit- ticket woordraadstrategieën
HW schrijfopdracht
HW opdracht boek nakijken
HW flashcards
Uitleg cursus 1 - §2 Lezen: Onderwerp en hoofdgedachte
(HW) opdracht
Slide 17 - Diapositive
Maak flashcards
Je moet voor Nederlands spellingsregels kennen en leren.
Flashcards kunnen je daarbij helpen.
Benodigdheden:
Schaar
Blaadje
Pen
Maak flashcards voor minimaal 2 van de 4 paragrafen die je moet kennen, dus twee van de vier hieronder:
- Hoofletters & leestekens
- Bijvoeglijke naamwoorden
- Meervouden
- Verkleinwoorden
Overhoor jezelf daarna (of elkaar!).
Dit was het huiswerk
Slide 18 - Diapositive
Samen oefenen
Pak elkaars stapeltje cards en overhoor elkaar om de beurt
Is het antwoord goed? Dan leg je dat kaartje apart.
Neem de hele stapel door of totdat de tijd op is
Na de les: ga je door met de flashcards die je nog niet kent.
Heb je een flashcard die je wel kent?
Dan leer je die om die drie of vijf dagen.
Heb je een flashcard die je nog niet kent? Die leer je elke dag.
timer
10:00
Slide 19 - Diapositive
Agenda
Landen en 10 min. lezen
Leerdoelen
Exit- ticket woordraadstrategieën nakijken
HW schrijfopdracht nakijken
HW opdracht boek nakijken
HW flashcards
Uitleg cursus 1 - §2 Lezen: Onderwerp en hoofdgedachte
(HW) opdracht
Slide 20 - Diapositive
apps.noordhoff.nl
Slide 21 - Lien
ONDERWERP
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Oriënterend lezen
Uit: p. 10 boek!
Slide 24 - Diapositive
VOORBEELD
KIJK MEE: p. 19 boek!
WAT IS HET ONDERWERP?
1) GEBRUIK HET SCHEMA P.10
2) GEEF ANTW. OP DE VRAAG: WAAR GAAT DE TEKST OVER?
Slide 25 - Diapositive
VOORBEELD
WAT IS HET ONDERWERP?
TITEL
geen illustraties
geen tussenkopjes
begin van de tekst lezen (eerste alinea)
Slide 26 - Diapositive
HOOFDGEDACHTE
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
Precies lezen
Uit: p. 10 boek!
Slide 29 - Diapositive
VOORBEELD
KIJK MEE: p. 19 boek!
WAT IS DE HOOFDGEDACHTE?
1) LEES DE TEKST PRECIES (HELEMAAL)
2) KIJK AAN HET BEGIN EN AAN HET EINDE VAN DE TEKST OF DE HOOFDGEDACHTE DAAR LETTERLIJK STAAT
3) ZO NIET: GEEF ANTWOORD OP DE VRAAG: WAT IS HET BELANGRIJKSTE DAT ER IN DE TEKST OVER HET ONDERWERP GEZEGD WORDT?
Slide 30 - Diapositive
VOORBEELD
KIJK MEE: p. 19 boek!
WAT IS DE HOOFDGEDACHTE?
1) LEES DE TEKST PRECIES (HELEMAAL)
2) KIJK AAN HET BEGIN EN AAN HET EINDE VAN DE TEKST OF DE HOOFDGEDACHTE DAAR LETTERLIJK STAAT
3) ZO NIET: GEEF ANTWOORD OP DE VRAAG: WAT IS HET BELANGRIJKSTE DAT ER IN DE TEKST OVER HET ONDERWERP GEZEGD WORDT?
Slide 31 - Diapositive
Vragen?
Slide 32 - Diapositive
Verschil onderwerp en hoofdgedachte
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Vidéo
OEFENEN
Slide 35 - Diapositive
Maak opdracht 7, p. 20-21
Je hoeft ALLEEN vragen 1 en 5 te maken
Doe dit zelfstandig en in stilte
Je krijgt hier 5 min de tijd voor
Daarna bespreken we de antwoorden klassikaal
timer
5:00
Slide 36 - Diapositive
Slide 37 - Diapositive
Agenda
Landen en 10 min. lezen
Leerdoelen
Exit- ticket woordraadstrategieën nakijken
HW schrijfopdracht nakijken
HW opdracht boek nakijken
HW flashcards
Uitleg cursus 1 - §2 Lezen: Onderwerp en hoofdgedachte
(HW) opdracht
Slide 38 - Diapositive
Huiswerk dinsdag 8 oktober
(af)maken: opdracht 7, 8, 9 p. 20 - 22 lesboek
Slide 39 - Diapositive
1. Schrijven Schrijf op de voorkant van een flashcard een woord, definitie of vraag op en aan de achterkant het antwoord. Omdat je zelf schrijft onthoud je de stof sneller en beter dan dat je het typt.
2. Leren Vervolgens kun je met de flashcards gaan leren. Pak je stapel cards en beantwoord ze stuk voor stuk. Ken je een card? Dan leg je hem apart.
3. Herhalen Je leert alleen elke dag de flashcards die je nog niet kent. Heb je een flashcard die je wel kent? Dan leer je die om die drie of vijf dagen. Heb je een flashcard die je nog niet kent? Die leer je elke dag.